ik snapte een koopje. Buiten een der hutten lag een kolossale visch met den bek open; ik stak er een vinger in om hem weg te sleepen; maar mijne vangst was nog allesbehalve dood, hapte toe en beet mij het vleesch door tot op het been. Mijn bloed vloeide, en dit was het eenige dat deze tocht ons gekost heeft.

Ofschoon ik er zelf ook aan schuldig was, kon ik dat plunderen door de anderen niet goed aanzien. De matrozen kaapten allerlei dingen, waar zij letterlijk niets aan hadden, om weer weg te smijten in ruil voor even nuttelooze dingen. Meermalen bedacht ik later dat ik voor mijn aandeel behoorlijk gestraft werd en dat het ook niet aanging geheel onschuldige, ongelukkige wezens de ellende van den oorlog te laten medegevoelen. Onze volgende ontmoeting had echter nog meer ernstige gevolgen voor de grootste, de onschuldigste slachtoffers van den oorlog, waarvan de bewerkers intusschen rustig op hunne donzen bedden sliepen, als hadden zij aan dat alles geen deel.

Vijfde hoofdstuk.

Na het gebeurde op de voorbramzaling zou het mij nimmer gelukt zijn het vertrouwen en de achting van onzen eersten officier te herwinnen. Hij was ongetwijfeld een uitmuntend en streng dienstdoend officier en kon daardoor onmogelijk iets wat hij beschouwde te zijn een inbreuk op de eer, door de vingers zien. Toen het toeval dan ook kort daarna medebracht, dat wij van elkaar scheidden, was mij dit niet onaangenaam.

Eens jaagden wij in de baai van Arcasson op een vaartuig, dat, zooals gewoonlijk, zijn heil onder den wal nabij eene batterij zocht; en onze commandant besloot, zooals dit nu zijne gewoonte was, het daar vandaan te laten halen. Tot dit doel werden de noodige sloepen bewapend, daarvoor de bemanning aangewezen en alles voorbereid voor een aanval op den volgenden morgen. Het bevel over dezen tocht werd aan den eersten officier opgedragen, die dit volijverig aanvaardde en in zeer opgewekte stemming naar bed ging, in het vooruitzicht van den roem en het voordeel, die de volgende dag hem zou brengen. Hij was dapper en bedaard bij een gevecht, zoodat de matrozen hem vol vertrouwen, als den leider tot een zekere overwinning, volgden. Of nu ditmaal zijn slaap door onrustige droomen gekweld was geworden, dan wel nadere overpeinzing van de moeielijke en gevaarlijke taak die hem wachtte, hem verontrust had, weet ik niet; maar des morgens viel ons allen een belangrijke verandering in zijne wijze van doen op. Zijn ijver was verdwenen; met langzame en afgemeten passen, stapte hij over het dek, schijnbaar in diepe gedachten verzonken, en wat hij anders nooit was, ditmaal stil en droefgeestig en onverschillig voor de dienstzaken.

De sloepen werden klaargemaakt, de officieren waren er reeds in, de riemen werden opgezet, de oogen der jeugdige krijgshelden fonkelden van geestdrift en nog liet de heer Handstone, steeds in diep gepeins op dek loopende, zich wachten. Ten laatste ontving hij een herinnering van den commandant, die hem op luider toon dan gewoonlijk vroeg, of hij nu van plan was om het bevel te aanvaarden, Zijn antwoord was: »Wel zeker, onmiddellijk,” en toen stapte hij flink en krachtig het halfdek over en liet zich in zijne sloep af.

Ik volgde en zette mij naast hem neder; hij keek mij vreemd en onverschillig aan; ware hij in zijne gewone stemming geweest, ongetwijfeld zou hij mij in eene der andere sloepen gezonden hebben. Wij hadden een heel eind te roeien, vóór wij het voorwerp van onzen aanval bereikten, terwijl het zoo dicht mogelijk onder den wal geankerd lag en gereed was ons te ontvangen. Eene volle laag van kartetsen was onze eerste begroeting. Deze had op ons volk dezelfde uitwerking als de sporen op een strijdros. Wij kwamen langs zijde en enterden het vaartuig. Handstone had in een oogenblik zijne gewone opgewektheid herkregen, moedigde zijne manschappen aan, klom met de sabel tusschen de tanden tegen het boord op, terwijl ons volk een salvo van geweerschoten loste en daarna hun onverschrokken aanvoerder volgde.

In onze sloep, die het eerst op zijde was gekomen, waren in minder dan een oogenblik elf man van de vierentwintig dood of buiten gevecht. Dit niet tellende, sprong de eerste officier vooruit. Ik volgde hem op de hielen; van de verschansing was hij dadelijk op het dek, en vóórdat ik mijn zwaard kon trekken om hem bij te staan, viel hij achterover tegen mij aan, sleepte mij in zijnen val mede en was een lijk. Zijn lichaam was door dertien geweerkogels getroffen.

Ik had geene gelegenheid om onder hem weg te komen, vóór er op ons getrapt werd en ik bijna stikte onder het gedrang mijner scheepsmakkers, die vurig om den prijs te nemen of om ons verlies te wreken, met onweerstaanbare dapperheid voortrukten. Ik werd voor dood gehouden en dienovereenkomstig behandeld, zoodat men mijn lichaam gebruikte als een trede aan den valreep, waar de trap ingenomen was. Daar bleef ik liggen, bijna flauw van de drukking en half gestikt in het bloed van mijn heldhaftigen aanvoerder, op wiens borst mijn hoofd rustte, terwijl ik, ter beschutting van mijn schedel tegen de hakken mijner vrienden en de wapens mijner vijanden, mijne handen om het achterhoofd hield. Daar ik nog nadenken kon, kwam ik echter tot de overtuiging, dat voorloopig een verandering van positie niet in mijn belang was. Binnen acht minuten was de strijd beslist, ofschoon het mij in mijn neteligen toestand, oneindig lang scheen. Vóór het afgeloopen was, geraakte ik geheel in onmacht, en toen ik weder bijkwam was het vaartuig onder zeil en buiten bereik van de schoten der versterking.

De eerste oogenblikken van rust na het bloedbad werden besteed tot onderzoek naar de dooden en gewonden. Ik werd tot de eersten gerekend en tusschen de stukken, naast de ontzielde lichamen van den eersten officier en de overigen neergelegd.