Een frissche koelte, die de geschutpoort inwoei, bracht mij een weinig tot mijzelven, maar flauw en ziek als ik mij gevoelde, had ik de macht, noch de neiging om beweging te maken; mijn hoofd duizelde, ik wist niet goed meer wat er met mij gebeurd was en bleef in een soort van bedwelming, totdat de prijs bij het fregat was aangekomen en de hoera’s van gelukwensching en overwinning door de aan boord achtergeblevenen mij in de ooren klonken.
Met de eerste sloep kwam de dokter met zijne helpers over, om de dooden te onderzoeken en aan de gekwetsten de eerste hulp te verleenen. Murphy kwam ook mede. Hij was niet bij de expeditie geweest; toen hij mijn dood gewaand lichaam zag, raakte hij het met de punt van zijn voet aan, daarbij uitroepende: »Daar hebben we een jongen haan, dien zij het kraaien verleerd hebben! Wel wonder, want het jong was voor de galg bestemd.”
Het geluid van ’s kerels gehate stem zou voldoende geweest zijn om mij uit mijn graf op te wekken, maar zoover was het nog lang niet met mij; zwakjes riep ik uit: »Je liegt,” wat te midden van het droevige tooneel rondom mij een smakelijk gelach ten zijnen koste teweegbracht. Ik werd naar boord overgevoerd, te bed gebracht en adergelaten; spoedig was ik in staat om de bijzonderheden onzer ontmoeting te vertellen, doch een geruimen tijd bleef ik gevaarlijk ziek.
De uitlating van Murphy bij mijn dood gewaand lichaam en mijn bondig antwoord gaven aanleiding tot veel vroolijkheid aan boord; de adelborsten sarden hem door hem den redder van mijn leven te noemen, daar niets dan zijn gehate stem mij uit den doodslaap had kunnen wekken. Het treurig lot van den eersten officier werd door ons allen betreurd, ofschoon ik niet ontveinzen kan, dat het mij in dit geval, evenals den vorigen keer toen de dood een paar getuigen van mijn vechtangst had weggenomen, niet erg speet. Toen ik eenmaal wist, dat ik zijne goede meening verbeurd had, was het mij vrij aangenaam, dat ik hem nooit meer ontmoeten zou. Het bleek nu, dat hij een sterk voorgevoel van zijn dood had gehad; dikwijls had ik van het bestaan van iets dergelijks gehoord, maar dit nog nooit bijgewoond.
De prijs, die door ons genomen was, heette l’Aimable Julie; zij was geladen met koffie, katoen en indigo, voerde veertien stukken en telde vóór het gevecht zevenenveertig koppen, waarvan er acht sneuvelden en zestien gewond raakten. Daar dit buitenkansje voorviel kort vóór wij naar onze haven moesten terugkeeren, zetten wij spoedig koers naar Spitheads reede, alwaar onze commandant een hartelijke verwelkoming van den admiraal ontving. Toen ons rapport ingediend en de averijlijst opgemaakt en aan den admiraal opgezonden was, kregen wij per keerende post last om ons zeeklaar te maken. De bestemming was onbekend, en zelfs voor den commandant een geheim. De matrozenvrouwen echter beweerden te weten, dat wij naar de Middellandsche zee moesten, en zoo kwam het ook uit.
Slechts enkele dagen werden ons gegund om ons haastig klaar te maken; hiervan maakte ik ook gebruik om een paar malen naar huis te schrijven, waardoor ik verkreeg wat ik beoogde, namelijk het noodige geld. Wij gingen onder zeil en bereikten spoedig, zonder ongevallen, Gibraltar, waar wij de algemeene order vonden, die op elk uit Engeland aangekomen schip geldig is, namelijk, om ons te gaan stellen onder de bevelen van den admiraal te Malta. Weinige uren waren voldoende om onzen victualie- en watervoorraad aan te vullen; toen zetten wij onze reis voort, in grooter haast om van Gibraltar weg te komen, dan om Malta te bereiken,—zooveel mogelijk de bochten van de Spaansche kust volgende, in de hoop onder weg een en ander op te pikken, dat ons te La Valette een even hartelijke ontvangst zou bezorgen, als onlangs te Portsmouth ons deel werd.
Vroegtijdig, den tweeden morgen na ons vertrek, liepen wij Kaap de Gata in ’t zicht. Met de ochtendschemering ontdekten wij vier zeilen bovenswinds en dicht onder de kust. Begunstigd door een lichte koelte, zetten wij alle zeilen bij voor de jacht. Verscheidene uren achtereen wonnen wij slechts weinig, en tegen den avond ging de wind geheel liggen. Toen werden de sloepen gereedgemaakt om de vervolging voort te zetten, en wij staken van boord, elk een eenigszins uiteenloopenden koers nemende. Ik was bij den master in de giek, en daar deze het snelst roeide, kwamen wij spoedig bij eene der feloeken aan. Wij losten er eenige geweerschoten op; doch daar er weer een zuchtje was doorgekomen, weigerde het vaartuig bij te draaien. Toen werd bijzonder op den man aan het roer gemikt en deze ook werkelijk getroffen; de eenige verandering, die wij daarmede verkregen was, dat hij den helmstok met de rechterhand moest loslaten, doch nu met de linkerhand bleef doorsturen. Wij van onzen kant bleven op dien onverschrokken kerel doorvuren, maar ’t was zóó eigenlijk niets beter dan moordenaarswerk, daar hij zich niet kon verdedigen, doch slechts trachtte te ontkomen.
Ten laatste, na eens goed opgehaald te hebben, gelukte het ons met den sloepshaak in den spiegel van het scheepje te pikken, maar nauwelijks waren de riemen ingelegd, of men sloeg van boord onzen haak weer los, en wij dreven een goed eind achter. Daar nu de bries geheel opraakte, konden wij zoodoende spoedig weer oproeien, kwamen langs zijde en namen het vaartuig in bezit. De arme roerganger was tot het laatst toe zijn dienst blijven waarnemen, ofschoon hij geweldig bloedde. Wij boden hem alle hulp en vroegen, waarom hij zich niet eerder had overgegeven. Hij antwoordde fier, dat hij een Oud Castiliaan was. Of hij van meening was, dat een spoediger overgave onteerend zou geweest zijn, dan wel uit eigen ondervinding geleerd had, dat men tot het laatste oogenblik nooit weten kan hoe het loopt, kan ik hier niet uitmaken. Maar zeker is het, dat ik nooit iemand ontmoette, die zich kraniger hield. Gaarne had ik alles willen geven wat ik bezat om de wonden te kunnen heelen van dien geduldigen, zachtzinnigen, doch onversaagden ouden man, die geene klacht uitte, maar zich aan zijn noodlot onderwierp met eene zielegrootheid, die zelfs Socrates hem benijd zou hebben. Hij had vier kogelwonden en overleefde, zooals te verwachten was, slechts enkele uren zijne gevangenneming.
Tot onze verbazing bemerkten wij, dat dit scheepje met de drie andere, waarvan er nog een door de sloepen genomen was, van Lima uitgezeild was.
1 comment