Zij voerden slechts één mast, de bemanning was twaalf koppen sterk en de inhoud ongeveer dertig ton: de lading bestond uit koper, huiden, was en cochenille, en zij hadden toen vijf maanden reis. Hunne bestemming Valencia zouden zij binnen een dag bereikt hebben, indien zij niet door ons onderschept waren geworden. Wisselvallige kansen van den oorlog toch! Deze dappere schipper had, na een zorgelijke en vermoeiende reis, het vooruitzicht binnen enkele uren bij de zijnen aan te landen en hen te verblijden met het loon voor zijn eerlijke arbeidzaamheid en ondernemingsgeest,—toen eensklaps door ons aan al die zoete verwachtingen de bodem werd ingeslagen. Voor ons kwam het prijsgeld binnen onder de tranen, zoo al niet de vervloekingen van zijne weduwe en weezen!

Door eenig bericht, dat onze kolonel met den prijs opdeed, werd hij genoopt om van hier naar de Balearische eilanden over te steken. Wij liepen Iviza in ’t zicht en zeilden er langs, naar de baai van Palma op het eiland Majorca; tot onze teleurstelling vonden wij hier niets en zetten onzen koers om het eiland voort.

Hier gebeurde iets zoo vreemds, dat het bijna niet te gelooven is; toch is geen twijfel denkbaar, omdat er buiten mij nog anderen getuige van zijn geweest. De zee was spiegelglad en het weer prachtig schoon; onze afstand van den wal bedroeg meer dan ​5⁄4​ mijl, toen de commandant de schootsverheid van onze kuilbatterij willende bepalen, den konstabel gelastte een der achttienponders op de kust te richten. De konstabel verzocht om een doel op te geven. Toevallig zag men van boord een mensch langs het witte strand loopen, en daar er, om den grooten afstand, schijnbaar niet de geringste kans bestond hem te kunnen treffen en het slechts een klein stipje geleek, werd hij als doelwit aangewezen. Het schot ging af en de man viel getroffen neder. Op dit oogenblik zag men eenig rundvee uit den boschrand te voorschijn komen, en werden daarop sloepen van boord gezonden om eenige daarvan te schieten en weg te kapen.

Bij het aan wal stappen, bevonden wij, dat ons slachtoffer door den kogel middendoor was geschoten; en het zonderlingste van de zaak was, dat hij een man van stand bleek te zijn. Hij was zeer netjes gekleed en droeg een korte zwarte broek, waaruit zijden kousen te voorschijn kwamen; toen hij het doodelijk schot ontving was hij in een van de werken van Ovidius lezende, welk boek ik hem nog uit de handen moest nemen.

Dikwijls hoort men van de wonderdadige uitwerking van een toevallig afgegaan schot, maar wie had ooit kunnen veronderstellen, dat die ongelukkige kogel zoover komen en zooveel onheil stichten zou. Wij begroeven den armen heer in het zand, nadat ik nog een klein miniatuurportret van een mooie jonge vrouw van zijn hals had afgenomen en nog een kostbare borstspeld bij mij had gestoken. Twee of drie van de koeien schoten wij neer: deze werden gevild en gevierendeeld in de sloep geladen, zoo keerden wij naar boord terug. Ik leverde de kostbaarheden bij den commandant in, doch deze gelastte mij ze te bewaren, tot er soms navraag van de familie gedaan mocht worden. Jaren daarna had ik die nog in mijn bezit.

Twee dagen later ontmoetten wij weer een vaartuig, dat er verdacht uitzag; daar het stil was, werden terstond de gewapende sloepen op de jacht uitgezonden. Deze verkenden het, naderbij komende, voor eene chebèque, varende onder Fransche vlag; die vlag werd echter spoedig neergehaald en door geen andere vervangen. Toen wij binnen stem-bereik kwamen, riepen zij ons toe om voorbij te gaan, onder bedreiging van te zullen vuren, als wij nader kwamen. Zoodanige waarschuwing kon op een Britsch officier, maar vooral op zulke vuurvreters als wij waren, geen invloed hebben. Wij bleven er dus op aanroeien en geraakten in een wanhopigen strijd, waarbij de partijen even sterk in aantal waren, doch zij het voordeel hadden op hun dek te staan en door verschansingen beschut te zijn. Wij echter behielden de overhand, kwamen aan boord en namen het vaartuig in bezit met een verlies aan onze zijde van zestien, en aan hunnen kant van zesentwintig man, zoo dooden als gewonden. Maar groot was onze ontsteltenis, toen wij gewaarwerden het bloed van eigen bondgenooten vergoten te hebben. Het scheepje bleek een kaper uit Gibraltar te zijn; zij hadden ons voor Franschen aangezien, omdat in onze sloepen de riemen in ijzeren dollen geroeid werden op de Fransche manier; en wij hadden gemeend, dat zij Franschen waren om hun vlag en later om de taal, waarin zij ons toegeroepen hadden. In dit gevecht verloren wij drie officieren en verscheidenen van onze beste matrozen. De kaper had eene uit allerlei natiën bijeengeraapte bemanning; het meerendeel waren Grieken; en ofschoon zij een vrijbrief van den gouverneur van Gibraltar wisten te toonen, kwam het ons voor, dat zij weinig op de nationaliteit van eenig schip letten zouden, zoodra zij slechts begrepen, dat het hun niet te sterk was.

Na deze ongelukkige vergissing gingen wij naar Malta door; de kolonel was eenigszins bevreesd voor een berisping van den admiraal voor zijne ondoordachte handeling om de sloepen af te zenden naar een schip, waarvan hij de weerbaarheid niet kende. Gelukkig voor hem was de admiraal afwezig, en toen wij hem later ontmoetten, hadden wij weer zooveel prijzen er bij genomen, dat deze kleinigheid er onder doorliep en met den mantel der liefde bedekt werd.

Tijdens ons verblijf in de haven van Malta viel op een goeden nacht mijn vriend Murphy overboord en dat nog wel terwijl alle sloepen uit het water geheschen waren. Hij kon niet zwemmen en zou zeker verdronken zijn, als ik niet overboord gesprongen was en hem boven water gehouden had tot er hulp kwam opdagen. De lieden aan boord verkondigden over deze mijne daad meer lof dan die verdiende. Iemand onder zulke omstandigheden het leven te redden, is een verdienstelijke daad; maar mijn eigen leven te wagen voor een ander, die van mijne komst aan boord af steeds getoond had mijn bitterste vijand te zijn, was veel meer dan zij verwacht hadden, en ontegenzeggelijk de edelste wraak, die ik had kunnen nemen. Maar hierin waren zij mis,—zij kenden mij nog niet genoeg; het was slechts mijne ijdelheid geweest en het verlangen om mijnen vijand te verpletteren onder zijne zware verplichtingen, die mij tot zijne redding hadden doen besluiten; bovendien toen ik van de valreep zijn gespartel stond aan te zien, begon ik te vreezen, dat al de wraak, die ik voor hem opgegaard had, mij daar in eens dreigde te ontgaan. Om kort te gaan, ik kon Murphy niet missen, en redde hem alleen om dezelfde reden, waarom een kat nog een paar malen de gevangen muis loslaat.

Murphy erkende de verplichting die hij aan mij had, en betuigde, dat hij in vrees voor den dood had verkeerd, maar binnen een paar dagen vergat hij wat hij mij schuldig was, voltooide zijn eigen schande en was oorzaak dat mijn karakter verheven werd ten koste van zijnen goeden naam.