De volgende vraag behelst: (nl. bij muiterij, desertie of andere kapitale misdaad) »Zal de straf zijn: laarzen, of de dood?” Weer vindt de stemming op dezelfde wijze plaats.
Stemt de meerderheid voor de straffe des doods, dan wordt daartoe door den fiskaal het vonnis geslagen en dit stuk door alle leden geteekend. Thans worden alle deuren geopend, de beschuldigde opnieuw binnengeleid; eene akelige stilte heerscht door het geheele schip, de krijgsraadsleden dekken het hoofd en zitten neder. Luid en indrukwekkend klinkt de stem van den fiskaal, die het vonnis leest; de gevangene wordt aan den provoost-geweldiger overgegeven, en deze bewaakt hem verder tot aan de executie.
Tegen drie uren in den namiddag ontving ik een verzoek van een der op dien morgen bij ons veroordeelden om bij hem te komen, daar hij mij wenschte te spreken. Ik volgde den korporaal naar het vertrek, waarin de beide mannen, met ijzeren boeistangen aan de voeten, waren opgesloten. Zij waren op ledige granaatkisten gezeten, en hun middagmaal stond nog onaangeroerd voor hen; een van beiden weende bitterlijk; de ander, Strange geheeten, was zichzelf meer meester, ofschoon zeker niet minder aangedaan. Deze man scheen in zijn jeugd eene zeer goede opvoeding genoten te hebben, doch, daar hij nog al onstuimig van aard was, had hij eene verkeerde richting ingeslagen, en was, om van eene ernstige bestraffing vrij te komen, zijnen vrienden ontloopen en later op een oorlogsschip verdwaald. In dezen toestand had hij aan boord nog veel tijd kunnen vinden om na te denken en boeken te lezen; dit had zijne stemming niet verbeterd, hij had zich van zijne makkers meer en meer teruggetrokken en zat, wanneer anderen vroolijk waren, alleen te mokken; niet onwaarschijnlijk had zijne ontevreden stemming hem medegesleept in het komplot van muiterij, waarvoor hij nu op het punt stond zijne straf te ondergaan.
Hij verontschuldigde zich over de vrijheid, die hij genomen had om mij bij zich te roepen, maar hij zoude mij niet lang ophouden. »Gij ziet, sir,” zeide hij, »dat mijn arme vriend hier geheel ontdaan is door zijnen afgrijselijken toestand; dit kan u niet verwonderen. Hij staat toch lang niet gelijk met de verharde misdadigers, die aan den wal ter dood worden gebracht: wij zijn geen van beiden bevreesd om te sterven; maar een dood, zooals deze, Mr. Mildmay, om, ten voorbeeld van de vloot als honden opgehangen te worden en eene schande voor onze vrienden en betrekkingen te zijn,—dit verscheurt ons het hart! Het is op grond hiervan, en om het gevoel mijner arme moeder te sparen, dat ik om u heb gezonden. Ik zag u overboord springen om een armen kerel van verdrinken te redden: daarom rekende ik, dat uw goed hart ook voor een anderen ongelukkige in de bres zou willen springen. Ik heb mijn uitersten wil gemaakt, en u tot uitvoerder benoemd; en met deze volmacht zult gij al mijne achterstallige gage en mijne prijsgelden in ontvangst kunnen nemen. Gij zult, hoop ik, een en ander wel aan mijne dierbare moeder willen doen toekomen; het adres heb ik hier bij geschreven. Mijn hoofddrijfveer is, dat zij nooit de geschiedenis van mijnen dood moge vernemen. Gij kunt haar zeggen, dat ik in ’s lands belang ben gestorven, en dat is waar, want ik erken de rechtvaardigheid van mijn vonnis en de noodzakelijkheid dat er een streng voorbeeld wordt gesteld. Ik ben nu elf jaren uit Engeland; dien geheelen tijd heb ik eerlijk en trouw gediend; slechts in dit ééne geval heb ik mij misdragen. Ik geloof, dat onze goede koning, als hij mijne treurige geschiedenis kende, wel gratie zou verleenen; maar Gods wil geschiede! Maar één wensch zoude ik graag vervuld zien, en die is, dat nog heden nacht ’s vijands vloot naar buiten mocht komen en dat ik dan sterven mocht zooals ik geleefd heb, in de verdediging mijns vaderlands. Maar master Mildmay, nog eene gewichtige vraag ligt mij op de lippen:—gelooft gij, dat er een leven hier namaals bestaat?”
»Zeer zeker,” zeide ik, »ofschoon velen leven alsof zoo iets niet bestond. Maar waarom twijfelt gij?”
»Omdat,” antwoordde de arme kerel, »eens, toen ik nog officiersbediende was en achter tafel de wacht had, er gasten waren, onder welken de commandant van een korvet. Deze, ik weet niet hoe het te pas kwam, beweerde toen, dat dit alles nonsens was,—dat er geen leven na dit leven bestond en dat de Bijbel een samenraapsel van leugens was. Van dien tijd af heb ik mij nooit gelukkig gevoeld.” Ik zeide hem, dat het mij zeer speet te hooren, dat ooit eenig officier dergelijke uitdrukkingen, en dan vooral in zijn bijzijn, had gebezigd; dat ik mijzelf niet in staat gevoelde, hem zijne gemoedsrust weer te geven; maar beloofde hem den geestelijke van boord toe te zenden, die hem wel zou weten op te wekken en te vertroosten. Hij bedankte mij hiervoor, en verklaarde nog in zijne laatste oogenblikken, dat hij hierdoor veel troost had gevonden.
»En nu mijnheer,” zeide hij, »laat ik u nog een raad geven. Wanneer gij eens commandant zijt geworden, drijf dan niet, uit overdreven zorg voor een net en goed geoefend schip, uwe bemanning tot wanhoop,—tot muiterij. Zindelijkheid en goede orde worden door alle schepelingen op prijs gesteld; maar dat eeuwige schrobben, blank schrabben en poetsen van ijzeren nagels en ringbouten, staat op den duur een matroos meer tegen dan een dozijn slagen, hem op den bak toegediend. Als met het reven van de marszeilen uw schip eens eene enkele maal eene minuut achteraan komt, geef daar niet om, zoolang uwe zeilen goed gereefd zijn en een harden windstoot kunnen verdragen. Menig zeil scheurt, wanneer er slecht gereefd is, menig goed zeeman is het slachtoffer geworden van die laakbare overhaasting, die bij de marine zooveel kwaad heeft gedaan. Wat kan wreeder en onrechtvaardiger zijn dan dat de man, die het laatst van de ra inlegt, met slaag gestraft wordt? Hij toch is uit den aard der zaak de meest waakzame en kan gewoonlijk niet vlugger zijn, als hij zijn nek te lief heeft om die te breken; maar bovendien altijd toch moet er een de laatste zijn. Wees verzekerd mijnheer, »dat, wat haastig verricht wordt, zelden goed wordt gedaan.” Maar ik heb u reeds te lang opgehouden.
1 comment