Met veel inspanning gelukte het mij op het dek te komen en werd ik door een der matrozen gevolgd. De groote mast brandde en de lappen verschroeid zeildoek van het brikzeil vlogen om ons heen, alsof het een sneeuwstorm moest voorstellen; het einde van den helmstok was reeds verkoold, doch nog juist kon ik om het middengedeelte een eind touw heen krijgen, en daarmede draaide ik door mijn man geholpen het roer om, zoodat het vaartuig weer vóór den wind kwam te liggen.
Onder deze werkzaamheid waren wij bijna van den vuurgloed en den rook gestikt. Haastig klommen wij weer overboord, en voort dreef de brander met den wind verder. »Ik maak de reis ditmaal niet met u mede,” zeide ik. »J’y ai été” zooals de Franschman antwoordde bij eene uitnoodiging om nog eens een vossenjacht mede te maken.
Zwart als een neger en met een brandenden dorst, kwam ik aan boord terug. »Goed afgebracht, Mildmay,” zeide de commandant. »Hebt ge het warm gehad?” Ik wees naar mijn mond, want die was zoo droog, dat ik geen woord kon uitbrengen, en liep naar den waterstander, dien ik half leegdronk. Mijne eerste woorden, toen ik weer spreken kon, waren: »Die verduivelde brander, en de stommeling, die hem aangestoken heeft!”
Den volgenden morgen zagen wij het Fransche eskader in een wanhopigen toestand; de schepen hadden hunne ankerkabels laten slippen en waren in allerlei richting het strand opgeloopen, met uitzondering van de vlaggeschepen van den admiraal en van den schout-bij-nacht, die te grooten diepgang hadden en tot hoog water ten anker moesten blijven liggen; het was toen pas ’t begin van den vloed en zij hadden nog vijf uren den tijd. Voor het overige verwijs ik mijn lezers, die de geschiedenis naar waarheid verlangen te weten, naar het verslag van den krijgsraad, die later is gehouden geworden; het gebeurde is door verschillende schrijvers uit dien tijd van alle kanten beschreven. Alleen wil ik opmerken dat, als men de commandanten onzer schepen naar eigen goeddunken had laten handelen, nog veel meer uitgevoerd zou zijn geworden,—met welken uitslag moet ik echter in het midden laten.
Mijn commandant ging, zoodra het hem licht genoeg was, onder zeil naar binnen en kwam in een vuurgevecht met de batterijen aan den wal, terwijl hij tevens ook zijne stukken liet richten op ’s vijands schepen, die omgeslagen op het strand zaten. Isle d’Aix gaf ons eene warme ontvangst. Ik stond op den bak, terwijl van een der ankergasten het hoofd door een kanonskogel glad afgeschoten werd; de commandant, die juist daar op aan kwam, zeide alleen: »Arme drommel! Zet hem maar overboord, wij hebben nu geen tijd om naar de oorzaak van zijn dood een onderzoek in te stellen.” Geruimen tijd hadden wij het alleen vrij zwaar te verantwoorden met de batterijen en dicht daarbij zijnde schepen, vóór er van onzen kant eenige hulp kwam opdagen.
Enkele van de schepen, die ons in zulk een vuurgevecht gewikkeld zagen, kwamen zich bij ons voegen. Een onzer linieschepen mengde zich in den strijd zoo netjes in orde, dat het prachtig was om aan te zien. Het was een zeer mooi schip, in keurigen staat; het scheen een levend voorwerp, zichzelf bewust van zijn overmacht over zijne tegenstanders, waarvan het de schoten, die dicht in de rondte vielen, bleek te verachten, terwijl het langzaam een bewonderenswaardige stelling voor het gevecht innam. Nadat het de zeilen vastgemaakt en de raas vierkant gebrast had, alsof het juist ter reede van Spithead ankerde, kwam het volk uit het tuig af, begaf zich naar de stukken en opende zulk een hevig vuur op ’s vijands schepen en versterkingen, dat de groote Nelson zelf, als hij er bij tegenwoordig had mogen wezen, in verrukking gebracht zou zijn. De gevolgen van deze expeditie zijn wel bekend en vorderen geene herhaling; het was een der gedenkwaardigste feiten uit den ganschen oorlog. De Franschen, traag in het erkennen hunner minderheid ter zee, onderwierpen zich thans stilzwijgend. Onze zeemacht had zijne taak volbracht; en van dit oogenblik af had voornamelijk het landleger alleen den oorlog voort te zetten.
Opmerkelijk was de bijzonderheid, die den dood van den commandant van een der vernielde Fransche schepen vergezelde. Deze hoofdofficier was van boord afgehaald door een der sloepen van ons fregat, doch zich herinnerende, dat hij op zijn schip zee-instrumenten van groote waarde had achtergelaten, verzocht hij onzen bevelhebber met hem in de giek te gaan, om ze weg te halen vóór het vaartuig geheel uitbrandde. Dit gebeurde; daar de giek in gewone omstandigheden, slechts voor één persoon plaats aanbood, zaten de beide officieren, dicht tegen elkaar aan op een plankje van twee voet lang, dat over het achterboord voor hen was neergelegd. Toen zij een van de in brand staande Fransche schepen voorbijvoeren, gingen daar aan boord, achtereenvolgens naarmate zij door het vuur bereikt werden, de kanonnen af; door een groot toeval nam een dier kogels de plank onder de beide kapiteins weg; de Engelsche kreeg geen letsel, doch de Franschman werd door de splinters, die hem in ’t lijf drongen, gedood. Later op den avond werden de op het strand zittende Fransche linieschepen mede in brand gestoken en gaven een schitterende, doch zeer kostbare verlichting. Wij lagen er dicht genoeg bij, om de splinters, die er van af vlogen, op ons dek te krijgen.
Onder onze gesneuvelden was een Hollander, bootsmansmaat van beroep, wien vergund was zijne vrouw bij zich aan boord te hebben; met die wederhelft had hij nog al dikwijls overhoop gelegen, zoodat zij een eigenaardig soort van eerbied had gekregen voor den stok, dien haar man in zijne kwaliteit verplicht was altijd te dragen; met allen eerbied voor de schoone sekse, moet ik verklaren, dat de meeste kastijdingen, die zij op die wijze ontving, wel verdiend waren. Toen een kanonskogel haren wettigen beschermer het leven had benomen, zat zij diep bedroefd naast zijne verminkte overblijfselen en deed zeer vele totaal vruchtelooze pogingen om te weenen; een traan uit het eene oog biggelde langs hare wang en verloor zich weder in den mond, een traan uit het andere oog nam tegelijkertijd eene evenwijdige route, doch was niet lijvig genoeg om het zoover te brengen, stopte halverwege, vermengde zich met den rook en kruitdamp, die ons omringde, vormde een klein zwart eiland op haar gelaat en schonk daardoor haar heldhaftige smart een echten rouwtraan. Van dit bewijs harer echtelijke genegenheid wilde zij zich eerst den volgenden dag ontdoen, toen de laatste treurige eer aan haar getrouwen Achilles was bewezen geworden; toen waschte zij zich het gelaat en vond hare oude glimlachjes weder.
Wij kregen in last met brieven naar Spithead te zeilen, en lang vóór wij aldaar aankwamen, had zij reeds den sergeant der mariniers tot den gelukkigsten aller stervelingen gemaakt door de belofte met hem te zullen trouwen vóór wij op onzen volgenden kruistocht naar zee zouden gaan, een belofte die eerlijk vervuld werd.
Er was aan boord eene plaats voor adelborst opengekomen, die de commandant mij aanbood. Vol blijdschap nam ik die aan, te meer daar ik vernomen had, dat ons fregat deel zoude uitmaken van de op handen zijnde Schelde-expeditie.
Elfde hoofdstuk.
Voor dezen nieuwen tocht was in Portsmouth en in Spithead alles druk in de weer. Het krioelde aan den wal van soldaten en in de havens van transportvaartuigen. Ons fregat zou vooruitzeilen; doch onze dappere en beminde commandant werd tot ons leedwezen door een ander vervangen.
1 comment