Clewline.” Inderdaad gaf de commandant, uit een gevoel van behoorlijkheid, steeds, wanneer zulks mogelijk was, de superieuren gelijk, wetende dat negen van de tien keeren de jonkers de schuld hadden.
De zaak marcheerde naar wensch; de adelborsten gingen voort zich te misdragen,—beklaagden zich en verklaarden, dat de eerste officier onwaarheid vertelde. Een tijdlang geraakten eenigen hunner uit de gunst van den commandant; maar ik moedigde hen aan dit te verdragen, evenzeer als de toenemende gramschap van »Neusje.” Eens begonnen twee adelborsten, volgens afspraak, op de lijloopplank te vechten. In die dagen was dit al haast een misdrijf om voor gehangen te worden; zij werden drie uren lang met zitten op de bramzaling gestraft. Omlaaggekomen, vroegen zij mij weder wat nu te doen. »Ga u weer beklagen,” zeide ik. »Als de eerste officier er bij komt om te zeggen, dat ge aan ’t vechten waart, zeg dan aan den commandant, dat gij alleen toonen wildet, hoe de eerste officier gisteren bij het ophijschen der marszeilen, het volk liet mishandelen, en hoe hij dien marinier bij het afloopen van de kuiltrap op zijn hoofd sloeg.” Woordelijk werd dit opgevolgd. De adelborsten kregen eene nieuwe vermaning; maar de commandant begon toch te denken, dat er van die herhaalde en met den dag sterker wordende klachten wel een en ander waar kon zijn.
Eindelijk waren wij in de gelegenheid hem den coup de grace te geven. Een ongeluk van een jongen aan boord, die voor zijne vuilheid al dikwijls slaag, over een kanon vastgebonden, had gekregen, was zoo verhard, dat hij niets meer gaf om de slagen, die de eerste officier hem met het eind touw door den bootsman liet toedienen. »Ik zal het je bij dit en dat laten voelen!” riep de eerste officier in zijn woede; daarop liet hij eene puts met zeewater brengen en, na elken slag, den jongen op de geraakte plek daarmede besprenkelen. Deze verfijnde wreedheid, het karakter van een officier en gentleman zoo onwaardig, hinderde ons allen, en gezamelijk naar de konstabelkamer gaande, gaven wij in koor drie luide jammerkreten. Dit klonk hoogst zonderling; het werd in de longroom gehoord, en de eerste officier zond eene boodschap om te verzoeken, dat wij stil zouden zijn. Tot antwoord gaven wij drie nieuwe schreeuwen, zoodat hij in groote woede naar het halfdek vloog, waar wij allen verschijnen moesten en de reden van het leven, dat wij maakten, moesten opgeven. Tot op dat oogenblik had ik mij steeds op den achtergrond gehouden, zeer tevreden de poppen zoo goed aan het dansen gebracht te hebben. Ik had altijd juist bijzonder goed mijn dienst gedaan en geene aanleiding tot klachten gegeven; toen ik dus bij deze gelegenheid vooruittrad, maakte dit een schoon tooneeleffect en was van groote beteekenis.
Ik vertelde den eersten officier, dat wij jammerden over den armen jongen, die bepekeld en mishandeld was geworden. Dit vermeerderde niet weinig zijne woede en hij gelastte mij om naar de bramzaling te gaan. Ik weigerde hieraan te voldoen, vóór ik den commandant gesproken had, die juist op dat oogenblik aan dek verscheen. Onmiddellijk liep ik op dezen toe, vertelde de geheele geschiedenis, niet verzuimende daarbij de herhaalde tirannieke handelingen van den eersten officier tegen ons in het helderst daglicht te stellen. Ik zag dadelijk, dat wij ons doel bereikt hadden. De commandant had de strengste bevelen gegeven, dat er, zonder zijn uitdrukkelijken last, geene lijfstraffen mochten uitgedeeld worden. Dit bevel had de eerste officier niet opgevolgd; hierom en doordien hij algemeen gehaat werd, was zijn lot beslist. De commandant ging de kajuit weder in en vertelde des anderen daags aan den eersten officier, dat hij bij aankomst in de eerste haven te kiezen had tusschen van boord gaan of voor een krijgsraad getrokken worden, wel wetende, dat hij zich aan het laatste niet zou durven wagen.
Ik heb verzuimd mijnen lezers mede te deelen, dat onze instructie luidde: het Oost-Indische konvooi tot op tien graden Noorderbreedte te geleiden en eerst dán naar de Bermudas te stevenen. Dit was op zichzelf een aangename kruistocht en leverde kans op met den vijand samen te treffen of den een of anderen prijs te hernemen. Schepen, die niet voornemens zijn de linie te passeeren, geven gewoonlijk een feest aan de bemanning bij het voorbijgaan van den Noorderkeerkring; het is de bedoeling, daarmede den goeden geest levendig te houden en eenige afwisseling te geven in de eentonigheid van kruistocht of reis, waar anders de dagen elkander zoo volkomen gelijk opvolgen, dat men den tijd uit het oog zou verliezen. Onze commandant, nog jong en vroolijk van aard, die graag zijn volk genoegen gunde, voor zooverre dit met de tucht en de veiligheid van het schip bestaanbaar was, stond toe, dat het Neptunusfeest gevierd zou worden, omdat wij veilig in het hartje van den passaatwind voeren en er geen kans op weersverandering of buien bestond.
Reeds dikwijls is de plechtigheid van het passeeren van de linie beschreven; maar er is verschil in de wijze, waarop het gevierd en verteld wordt; ons feest had zijne eigenaardigheden en eindigde, het spijt mij het te moeten zeggen, in een treurspel, dat ik nimmer kan vergeten.
Des avonds vóór het feest hoorde men door eene vreemde stem, die als van buiten het schip scheen te komen, praaien: »Schip O hoy!” De officier van de wacht liet den commandant met deftigen ernst van die omstandigheid kennis geven. Deze kwam met den scheepsroeper gewapend naar boven en antwoordde, als gold het een vreemd vaartuig: »Ai Ai.”—»Wat schip is dat?” klonk het weder van uit de fokkerust, en nu had van voren naar achteren een samenspraak plaats, waarvan het gevolg was, dat Neptunus, die het schip had aangeroepen, vergunning kreeg des anderen daags aan boord te komen, ten einde de »baren” op zijn gebied in te wijden. Neptunus nam voorloopig weer afscheid en verdween in de groote schelp, waarin hij bij het schip was gekomen, voorgesteld door een brandende teerton, die nog lang daarna in het kielwater zichtbaar bleef.
De volgende morgen brak, zooals te verwachten was, met het schoonste weder aan. Het dagelijksch morgenwerk werd met spoed afgedaan en de bemanning kleedde zich in het wit en zoo luchtig mogelijk. Toen alles gereed was, terwijl een groot zeil, dwars over het dek gespannen, allerlei geheimzinnigheden bleef verbergen, werd de plechtigheid van het aanpraaien van het schip nog even herhaald, om Neptunus aan boord te doen komen.
1 comment