Lord Edward was op-en-top zeeman, hij kende een schip door en door, begreep de geaardheid van de matrozen en wist hun vertrouwen in te boezemen. Bovendien was hij een goed werktuigkundige—timmerman, touwslager, zeilmaker en kuiper. Hij wist al het matrozenwerk te verrichten, reven, sturen, looden, splitsen en knoopen; alleen was hij geen redenaar,—hij las weinig en sprak nog minder. Hij was een man van weinig uiterlijke vertooning, maar goed gehumeurd, eerlijk en recht door zee, voorzien van een grooten voorraad gezond verstand. Met de officieren ging hij vrij en zeer aangenaam om; als men hem boos maakte, kon hij heftig zijn, doch bedaarde weer spoedig; nooit kon men bemerken, dat hij zich iets op zijn adeldom liet voorstaan. Met mijne practische zeemanschap scheen hij zeer ingenomen te zijn, en reeds vóór wij de haven verlieten, was ik zeer bij hem in gunst gekomen. Ik deed mijn best op dien voet met hem te blijven, daar ik hem genegen was, zoowel om zijn persoon, als om zijne goede eigenschappen, afgescheiden nog van het voordeel bij zijn commandant gezien te zijn.
Niet lang was het ons vergund te vertoeven in dit zeemans eldorado; wij kregen last tot een spoedig vertrek naar Quebec.
Nog niet lang waren wij in zee, toen wij een Iersch vaartuig van Belfast praaiden, landverhuizers ten getale van zeventien families voor de Vereenigde Staten aan boord hebbende. In dien tijd stonden landverhuizers met contrabande gelijk; wij mochten hen hunne bestemming niet laten bereiken. Onze commandant bezat echter twintigduizend morgen land op St. John’s, of zooals het later heette, Prins Edward’s Eiland, eene gift, die een zijner voorouders gekregen had, nu op hem was overgegaan, maar die tot nog toe nog geene shilling aan rente had opgebracht, om de doodeenvoudige reden, dat er geene handen waren om het land te bebouwen. Het kwam onzen adellijken commandant voor, dat dit nu juist een kolfje naar zijne hand was en dat deze Ieren uitstekende bewerkers van zijne gronden zouden wezen en zijn landgoed productief zouden maken. Hij deed hun het voorstel, en daar zij nu toch geene kans zagen om de Vereenigde Staten te bereiken, het hen slechts te doen was om voor zich en hunne gezinnen het levensonderhoud te vinden en eigenlijk onverschillig waar zij zouden koloniseeren, werd het aangenomen. De commandant wist het met zijne zeilorders overeen te brengen hen naar het genoemde eiland over te voeren en aldaar onder dak en aan het werk te brengen. In zekeren zin kon niets voor beide partijen voordeeliger zijn: de schrale bevolking van onze eigene nederzetting werd er door aangevuld, in plaats dat het aantal onzer vijanden er door vermeerderde.
Wij kwamen, na eene voorspoedige reis, in eene kleine haven van het eiland ten anker, niet ver van de bezitting, alwaar wij het landhuis bewoond vonden door een man met zijne familie, die zich den opzichter noemde. Voor zoover ik kon opmerken bij mijn verblijf van drie weken, kwam hij mij voor schurkachtig genoeg te zijn voor de waarneming van elke mogelijke opzichters- of rentmeestersbetrekking op eenig adellijk landgoed in Engeland zelf.
De commandant trok naar den wal en nam mij, als zijn adjudant, mede. Voor zijn lordschap werd een bed in het huis van den opzichter gereedgemaakt, doch hij verkoos op het hooi in de schuur te slapen. Zooals ik reeds met een enkel woord gezegd heb, was de edele lord iemand, wiens gedachtengang slechts zelden zijn tong en lippen in beweging bracht; hij hoorde veel liever een ander spreken, dan dat hij het zelf deed; en wie ook bij hem was, deze moest altijd het gesprek gaande houden. Verder was de gewone manier van praten tegen hem niet voldoende om zich begrijpelijk te maken; men moest hetgeen men te zeggen had, op drie verschillende wijzen inkleeden, en voor elke daarvan had hij eene bijzonderen uitroep. Deze laatste waren: »Wat?” »he?” en »ah zoo.” De eerste gaf aan, dat hij oplette, de tweede dat hij gedeeltelijk begreep, de derde dat hij geheel op de hoogte was of goedkeurde, waarbij tot meerdere duidelijkheid de laatste lettergreep sterk en lang werd uitgehaald en van een soort glimlach vergezeld ging.
Ik zal een voorbeeld geven van onze genoegelijke wijze van converseeren. Zijn lordschap ving het gesprek aan, toen wij onze nachtkwartieren op het zachte droge hooi betrokken hadden:
»Zeg eens,”—er volgde eene pauze.
»Mylord?”
»Wat zouden zij in Engeland wel zeggen, als zij ons hier zagen liggen?”
»Ik denk mylord, dat zij wat mij betreft er niets in vinden zouden, maar voor u zouden zij het eene al te eenvoudige slaapkamer voor een edelman vinden.”
»Wat?”
Dit wist ik, dat het sein was om het op eene andere wijze nog eens over te zeggen. »Ik merkte op, mylord, dat het onder uwe vrienden in Engeland veel bevreemding zoude wekken, dat iemand van zoo hooge afkomst als u, zijn leger in eene schuur, ging opslaan.
»He?” zeide zijne lordschap.
Dat gaat niet, dacht ik bij mijzelf: òf uwe lordschap, òf ikzelf, een van beiden zijn wij erg onbegrijpelijk. Ik zal het nog eens beproeven, zoo dood van den slaap als ik ben. »Ik zeg, mylord, dat als het volk in Engeland wist, dat gij in uw hart zoo’n zeeman zijt, zij bij geene uwer handelingen gek zouden opkijken; maar die u nu niet zoo goed kennen, zullen het zeer vreemd vinden, dat gij met zulk een kwartier tevreden zijt.”
»Ah, zoo... o... o!” riep zijn lordschap, zegevierend uit.
Welke verdere opmerkingen hij dien avond nog verkoos te maken, weet ik niet, want ik viel in een diepen slaap en ontwaakte niet vóór geheele hoenderbenden uit hare nesten opvlogen en een schrikbarend geweld om hun ontbijt begonnen te maken, toen zijn lordschap opstond, zichzelf eerst en toen mij, doch dit op eene heel andere wijze, wakker schudde; het beantwoordde evenwel aan de verwachting om mijn hoofd weer tot helderheid te brengen, dat door het kippengekakel alleen een weinig daartoe op weg was geraakt.
»Kom! er uit, gij luie drommel,” riep mijn commandant. »Denkt gij den geheelen dag te blijven slapen? Wij hebben werk genoeg voor den boeg.”
»Ja, ja, mylord,” zeide ik, vloog overeind en maakte in denzelfden korten tijd en op dezelfde manier als een Newfoundlandsche hond mijn toilet, n.l. door mij eens hartelijk te schudden.
Eene groote partij van de equipage kwam onder geleide van den timmerman aan den wal, de noodige gereedschappen medebrengende voor het omhakken van boomen en bouwen van ruwe loodsen. Dit werk was noodig om onze arme landverhuizers onder dak te brengen. Het volk begon eene groote ruimte schoon te kappen, door tal van pijnboomen, waaruit hier het meerendeel der bosschen bestond, te vellen. Eene goede plek voor de woningen gevonden hebbende, plaatsten wij in langwerpig vierkant vier stammen in den grond, van boven van eene inkeping voorzien, waarop weer eene dwarspaal kwam te rusten.
1 comment