De ruimte hiertusschen werd weer door dunnere boomen, goed aaneengesloten, aangevuld, de deuren en vensters werden uitgespaard, de kleine openingen met klei en mos aangestampt, eindelijk het dak er op gebracht, bestaande uit de takken, de bladen en de bast van eene andere boomsoort. Door oefening werd ik langzamerhand een bekwaam bouwkundige, en zag kans met een dertig man, in eenen dag, een vrij goed huis samen te stellen.

Door omhakken, branden en ontwortelen maakten wij nu verder zooveel land schoon, als noodig was om de kleine kolonie een jaar lang te onderhouden; en na een stuk met koren bezaaid en een ander met aardappelen bepoot te hebben, lieten wij nog allerlei artikelen van dagelijks voorkomende behoefte in de nieuwe vestiging achter, waarna wij onze planters aan hun verder lot overlieten. Tot mijn groote genoegen keerden wij daarop, overeenkomstig onze instructie, naar Halifax terug. Bij het binnenloopen aldaar was ik zoo verdiept in het uitkijken naar de verschillende balcons en ramen, waaruit bij ons vertrek, witte zakdoeken ons tot vaarwel hadden toegewuifd, dat ik verzuimde naar de dienstseinen te zien en daarvoor eene ernstige berisping van den commandant ontving.

Het sein, dat ik niet had opgemerkt, woei van de Ceinturion, het admiraalsschip, en had een grooten invloed op onze naaste bestemming. De president van de Vereenigde Staten maakte aanstalten tot een oorlog tegen Engeland, wat eigenlijk door niemand verwacht was, en alle schepen in de haven van Halifax werden gereedgemaakt tot bevechten der Yankees. Het eskader zeilde in September uit, en na een kort wederzien nam ik nogmaals afscheid van mijne talrijke kennissen.

Dertiende hoofdstuk.

Halifax is werkelijk eene allerbekoorlijkste, gastvrije plaats: de naam was verbonden aan zoovele aangename herinneringen, dat hij altijd aanleiding gaf tot nog een glas uit de reeds gekurkte flesch, vóórdat zij voor goed werd weggesloten. Het woord »Halifax!” had dezelfde wonderdadige kracht als het »Sesame open u” uit de Arabische Nachtvertellingen.

In het vorige hoofdstuk vertelde ik onze ontmoeting met een Iersch emigrantenschip, waarvan mijn Hoog-Welgeboren commandant de lading tot zijn eigen voordeel en tevens tot dat van zijn land had weten te benutten. Een ander dergelijk vaartuig had een onzer kruisers ontmoet, Z. M. korvet Kolibri, en de commandant daarvan had dertig of veertig goed gebouwde Hiberniers uitgezocht om er zijne eigene onvoltallige bemanning mede te completeeren en de overigen aan het admiraalsschip af te geven. Kortzichtige stervelingen die wij allen zijn, zelfs gij commandanten van oorlogsschepen behoort daartoe! Hoeveel van hetgeen reeds zeer na aan de lippen was, komt dikwijls niet uit den beker in den mond! Aan boord van bedoelden koopvaarder bevonden zich twee alleraardigste Iersche jonge meisjes uit den fatsoenlijken stand, die op reis waren naar hunne familiebetrekkingen in Philadelphia; de eene heette Judy, de andere Maria. Toen aan de arme Ieren hunne veranderde bestemming was medegedeeld, ging daar aan boord een vreeselijk gejammer op, luid genoeg om de geschubde monsters uit de diepte naar hunne donkere holen te doen vluchten. De beide teederhartige meisjes werden er door tot in haar hart geroerd, en toen de zware stemmen in dit huilconcert begeleid werden door de sopranen en trillers van de vrouwen en kinderen, was het verschrikkelijk om aan te hooren.

»O, miss Judy! O, miss Maria! zoudt gij kunnen aanzien, dat wij arme schepsels naar een oorlogsschip gesleept werden, zonder dat gij een goed woordje voor ons spraakt? O, een verzoek uit uw lieve mondjes aan den commandant, zou ons wellicht kunnen doen vrij blijven!”

De jonge dames, hoewel zich niet zoo zeker gevoelende van de macht harer bekoorlijkheden, besloten toch het te beproeven; zij verzochten den officier van de korvet haar passage naar boord te verleenen, ten einde met zijnen commandant te kunnen spreken, verschikten en verstrikten eenige kleinigheden aan hare kleeding, sprongen als een paar dartele klipgeitjes in de sloep, zonder vrees voor de spatters van het zeewater, die, hoewel niet erg bevorderlijk voor den krul in hare lokken, den blos op hare wangen verhoogden, en daardoor wellicht aan het welslagen harer onderneming veel bij brachten.

Het gezicht eener vrouwenrok op zee heeft altijd op een welgeaarden man een grooten invloed. Het brengt dadelijk een ieder in eene vroolijke stemming. Bij hare aankomst aan boord werden zij door den commandant in eigen persoon ontvangen en in de kajuit geleid, waar dadelijk eenige morgendrank werd gereedgemaakt en elke beleefdheid haar werd bewezen, waarop hare sekse en schoonheid aanspraak konden maken. De commandant was een van de vroolijkste snaken, die er bestaan hebben, en had een paar kleine, fonkelende zwarte oogen in het hoofd die dadelijk voor hem innamen.

»En vertelt mij nu eens, jonge dames,” zeide hij, »waaraan ik de eer van uw bezoek te danken heb.”

»Het was om een groote gunst van Uw Edelheid te verzoeken,” antwoordde Judy.

»En die Zijne Edelheid zeker wel toe zal staan,” vulde Maria aan; »dat kan ik op zijn gezicht wel lezen.”

Gevleid door die kleine aanhalerij van Maria, zeide de commandant dat niets ter wereld hem zoo aangenaam was dan de dames te kunnen verplichten; en dat, indien de gevraagde gunst slechts eenigszins met zijn plicht kon overeengebracht worden, hij die zoude toestaan.

»Nu dan,” zeide Maria, »ik verzoek Uwe Edelheid mij Pat Flannagan, die pas door u geprest is geworden, af te staan.”

De commandant schudde weigerend met het hoofd.

»Hij is geen zeeman, Uwe Edelheid; slechts een arme turftrapper, van wien gij nooit eenigen dienst zult hebben.”

Nogmaals schudde de commandant het hoofd.

»Vraag mij liever iets anders,” zeide hij, »en ik zal het u geven.”

»Nu dan,” zeide Maria, »geef ons Phelim O’Shaugnessy.”

De commandant bleef onverbiddelijk.

»Kom, kom, Uwe Edelheid,” zeide Judy, »wij zien niet op eene kleinigheid vandaag. Geef mij Flannagan, en ik zal u een kus geven.”

»En ik een ander,” riep Maria, »voor Phelim.”

De commandant zat tusschen de twee verleidsters in; zijn hoofd draaide als een windvaan in een storm; hij wist niet met welke te beginnen; eene onbeschrijfelijke joligheid scheen uit zijn oogen, en de dames zagen dadelijk in, dat zij het pleit gewonnen hadden. Zoo machtig is de schoonheid, dat weer deze beheerscher van den oceaan voor haar moest bukken. Judy kuste hem op de linker-, Maria op de rechterwang; de kapitein gevoelde zich den gelukkigsten aller stervelingen.

»Nu dan,” zeide hij, »gij hebt uwen wensch; neem in ’s hemels naam uw twee man mede, want ik heb haast om verder te zeilen.”

»Wilt gij verder zeilen en is het uwe bedoeling al die andere goede zielen, verreweg, met u mede te nemen? Neen waarlijk niet! Hier hebt gij een anderen kus voor een anderen man.”

Ik kan onmogelijk vertellen met hoeveel kusjes die lieve meisjes deze benijdenswaardigen commandant begunstigden. Genoeg zij het te melden, dat zij al hare landslieden vrij kregen en opgetogen naar het schip terugkeerden. De geschiedenis werd in Halifax bekend, waar de goed gestemde admiraal alleen opmerkte, dat het hem speet geen commandant te zijn, en de geheele gemeente maakte er zich vroolijk over. De commandant, die even dapper als goed was, werd spoedig daarop bevorderd, maar niet voor deze daad, waarbij men bescheiden en vriendschappelijk zal moeten erkennen, dat hij eene nederlaag leed. De lord-kanselier placht te zeggen, dat hij in zijn langdurige rechterlijke loopbaan nog nooit een commandant van een oorlogsschip had gezien, die zich door twee Iersche meisjes veertig man uit zijne handen had laten kussen.

Wij kregen last om naar de Bermudas te zeilen en stuurden dadelijk, nadat wij de haven uit waren, met eene frissche noordwester koelte zuidwaarts. De wind liep langzaam naar het zuidoosten en wakkerde tot een hevigen storm aan; na een poos echter ging hij weer liggen tot volkomen stilte, een hooge zee achterlatende, waarin het schip geweldig slingerde. Tegen elf uren begon de lucht te betrekken en was vóór den middag onheilspellend zwart geworden; de zeemeeuwen vlogen wild en schreeuwend om ons heen, alsof zij ons wilden waarschuwen gereed te zijn voor den naderenden orkaan, in welks verschijnselen men zich onmogelijk kon vergissen. De waarschuwing werd niet in den wind geslagen, wij maakten klein zeil en hadden, naar wij meenden, alle maatregelen genomen om met gerustheid het slechtste weer te kunnen afwachten. Tegen den middag viel het in met eene hevigheid, die de oudste en meest bevaren zeelieden aan boord deed verbaasd staan; het geweld van den stormwind was verschrikkelijk, en de verwoesting, die hij aanrichtte, onbegrijpelijk.

De wind was weer naar het noordwesten teruggeloopen; het water, dat aan boord en over ons heen woei, was lauw als melk; de donkerheid en drukkende benauwdheid van de lucht waren in korten tijd over, doch de kracht van den windstoot was zoo hevig, dat bij het invallen het schip over zij helde met zijne lijbatterij te water. Al wat niet vastgesjord was, vloog met vaart naar den lijkant; de kogels rolden uit hun roosters en omlaag heerschte de grootst denkbare verwarring en ontsteltenis, terwijl het bovendeks er nog vrij wat ernstiger uitzag; de bezaansmast en de voor- en groote steng gingen overboord, doch de wind maakte zooveel leven, dat wij er niets van hoorden; evenmin had ik, die dicht bij den bezaansmast gestaan had, iets van het breken bemerkt, tot ik omkeek en den stomp zag, afgescheurd als ware het een wortel. Nog steeds vermeerderde het geraas van den wind; het geleek op een roffel van donderslagen; de huizenhooge golven werden in hunne opheffing geregeld onthoofd en glad afgeblazen, terwijl de koppen als kokend schuim de dalen vulden; de stormstagzeilen woeien uit de lijken; de commandant, de officieren en de gansche bemanning stonden versuft in afwachting van de vreeselijke dingen, die komen konden.

Het schip lag zoo zwaar over zijne bakboordszijde, dat de geschutpoorten eene sterke persing te doorstaan hadden en het er veel van had, alsof wij ingedrukt werden; groote watermassa’s werden door den wind opgenomen en de lucht ingeslingerd, andere stroomden de luiken in, die wij geen tijd gehad hadden behoorlijk te schalmen, want vóór wij hiermede gereed waren gekomen, was er veel water in het schip en dreven omlaag alle kisten en kooien, tafels en banken in groote verwarring dooreen. De schapen, de koe, de varkens en het pluimvee spoelden overboord of verdronken in het schip; geen stem van commando kon verstaan worden, bevelen werden dus niet meer mondeling gegeven; de tucht was tijdelijk geschorst; commandant en lichtmatroos hielden zich aan hetzelfde touw vast voor behoud van hun leven.

De baas timmerman was voor het kappen der masten, maar daartoe gaf de commandant nog geene toestemming.