Ik gevoelde, dat mijn trots gerechtvaardigd was.

Gewoonlijk hebben orkanen geen langen duur; deze werd gevolgd door stormweer, dat zwaar genoeg, echter in vergelijking van hetgeen wij doorleefd hadden, niets beteekende. Wij togen aan het werk, zetten een noodmast op en kwamen zoo na enkele dagen te Halifax terug, hetgeen voor ons eene heerlijkheid, en voor de bewoners, die de volle kracht van den orkaan gevoeld hadden en zeer over ons in angst waren geweest, eene geruststelling was. Mijne armen en beenen vorderden eenigen tijd om te herstellen van de kneuzingen, die ik bij mijn laatste gevaarvolle werk had opgedaan, en daarvoor moest ik zoolang aan boord blijven. Toen ik beter was, ging ik naar den wal en werd vriendelijk en minzaam door mijne talrijke kennissen ontvangen.

Nog niet lang waren wij in Halifax, toen ik eene plotselinge verandering bespeurde in de houding van den commandant tegenover mij. De werkelijke reden daartoe heb ik nooit kunnen ontdekken, ofschoon ik mij ter zake in gissingen verdiepte. Ik moet tot mijn spijt bekennen dat ik, in weerwil zijner steeds tegenover mij betoonde vriendelijkheid, in weerwil van mijn oprechten eerbied voor hem, zoowel in zijne hoedanigheid van officier als van fatsoenlijk man, hem eens belachelijk gemaakt heb. Maar hij was veel te goedaardig om zich eene onschadelijke jeugdige grap zoo zwaar aan te trekken; gewoonlijk was in vijf minuten tijds de boosheid van dezen beminnelijken man over iets dergelijks, als ik nu hier vertellen ga, geheel geweken.

Wat er gebeurd was, was dit: mijn waarlijke edele commandant droeg een bijzonder wijd soort van blauwe pantalon. Of hij nu zelf vond, dat dit zeemansachtig stond, dan wel of zijn kleermaker bij het uitknippen zich vergist had of toen ter tijd met veel katoenen stof bezet had gezeten die hij opruimen wilde, weet ik niet; maar hoe breed ook de achterboeg van zijn lordschap was, nog breeder en wijder waren naar evenredigheid de plooien van dit onmisbaar deel van zijn omhulsel.

Dat »een steekje op zijn tijd er wel negen later uithaalt” is een spreekwoord, dat bij de naaisters veel opgang maakt, doch aan boord, met zoovele andere wijsheden, al te dikwijls over het hoofd wordt gezien. Dit was ook met lord Edward het geval geweest. In de achternaad van zijn boven omschreven kleedingstuk bevond zich een verwaarloosde torn, nog aanwezig toen de orkaan inviel. De verbolgen wind had voor niets ontzag, joeg, scheurde, brak alles voor zich uit wat hem tegenstand bood, nestelde zich waar hij een opening kon vinden, vulde alle ruimten, die hij in zijn weg ontmoette. De onschuldige broek van lord Edward had een argeloos kiertje openstaan, dit was als eene bres voor het woedende element, waardoor het zich een intocht baande. De krachtige Boreas blies het kleedingstuk op, als een trompetter zijne wangen. Tegen zulk eene spanning bleek het niet bestand te zijn, het scheurde aan flarden en reepen, die het lichaamsdeel tuchtigden, dat zij behoorden te beschermen, en eindelijk geheel en al in den steek lieten.

Het was een lastig geval; doch daar het schip in nood was en wij niet anders dachten dan daarmede binnen het halfuur te zinken, was het de moeite niet waard om van dek te gaan om het vernielde kleedingstuk te vervangen door een ander, dat hem in de diepte der zee toch niets gegeven zou hebben. Maar toen het gevaar geweken was, werd de grap opgehaald en was ik te Halifax eens bezig met het verhaal een heel gezelschap te amuseeren, toen juist zijn lordschap binnenkwam. Het verhaal veroorzaakte een niet te bedwingen luid gelach. Spoedig bespeurde hij hiervan het onderwerp te zijn; hij zag mij voor de aanleiding aan en was een paar minuten onaangenaam gestemd; doch het woei spoedig voorbij, en ik kan nog niet gelooven, dat dit de reden was van de verandering zijner gevoelens ten mijnen opzichte; want hoewel het als hoogverraad wordt beschouwd den hond van den commandant scheef aan te zien, laat staan hemzelf uit te lachen, wist ik toch, dat mijn chef een veel te royale kerel was, om door zulk eene kleinigheid lang gegriefd te zijn. Meer verdenk ik den eersten officier en de overige luitenants, dat zij mij wel wilden kwijt zijn; en in zekeren zin hadden zij geen ongelijk: voor een zoo jong officier was ik, boven al de anderen uit, te populair bij de mindere schepelingen, en noodwendig was dit ten nadeele van de krijgstucht. Ik ontving van lord Edward een zeer vriendschappelijken wenk, dat een ander commandant van een grooter fregat om mij gevraagd had. Ik begreep zijne bedoeling; wij scheidden als goede vrienden, en altijd zal ik met eerbied en erkentelijkheid aan hem denken.

Mijn nieuwe commandant was een geheel ander soort van mensch, ook beschaafd van manieren en een gentleman, maar een boekgeleerde. Minzaam met zijne officieren omgaande, stelde hij zijne bibliotheek steeds ter hunner beschikking; de kerk, waar de boekenkasten stonden, was voor ons allen open. Dit lokaal was de schoolkamer voor de jongere, het studeervertrek voor de oudere cadets. Hij was een uitmuntend teekenaar, en ik leerde veel door zijne aanwijzingen.

Wij werden naar Quebec gezonden, zeilden door de prachtige Straat Canso, de breede en vorstelijke St. Laurensrivier op, in ’t zicht van het eiland Anticosta. Veel bijzonders gebeurde er op den overtocht niet, behalve dat een Schotsche dokters-assistent in de voorlongroom, die allerlei aristocratische neigingen aan den dag legde, eene democratische les noodig had, die ik hem toediende. Hij beweerde, dat hij door geboorte en opvoeding (te Edinburgh) het recht had om het hoofd van onze tafel te zijn. Hier had ik een en ander tegen en leerde spoedig den heerschzuchtigen zoon van Esculapius, dat de wetenschap der zelfverdediging even hoog behoort aangeschreven te staan als de kunst van heelen, en dat, mocht hij in de laatste bedreven zijn, ik hem gelegenheid zou geven op eigen persoon daarvan de proef te nemen: hierop gaf ik op zijn sinciput, op zijn occiput, os frontis, os nasi en alle andere kwetsbare deelen van zijn corpus, zekere veerkrachtige, harde drukkingen, die de bedoeling hadden de gevoelszenuwen te verstompen en te verdooven en onder elk oog eene onderhuidsche bloeduitstorting teweeg te brengen; terwijl tegelijkertijd uit iedere neusopening eene rijke carmijnkleurige stroom te voorschijn kwam. Het was echter nooit mijne gewoonte om te bluffen of op eene overwinning door te gaan; ziende dat hij zijne wapenen liet zakken, deed ik hem de gebruikelijke vraag of de partij ter andere zijde voldaan was, en hierop een bevestigend antwoord hebbende ontvangen, borg ik mijne kneusbotten op, tot hun dienst eens weer gevorderd mocht worden, hetzij om eene berisping uit te deelen, of eene correctie af te weren.

Wij ankerden bij kaap Diamant, die de St. Laurens van de kleine rivier St. Charles scheidt.