De binnenlandsche voortzetting van deze kaap vormen de Abrahams-hoogten, alwaar de onsterfelijke generaal Wolfe Montcalm versloeg, in het jaar 1759, toen beide generaals een roemrijken dood op het slagveld vonden. De stad is gelegen aan het uiteinde van de kaap en heeft een schilderachtig voorkomen. De huizen en kerken zijn meerendeels met zink gedekt ter vermindering van brandgevaar, waaraan deze plaats dikwijls blootstond, toen de huizen gedekt waren met riet en latten. Wanneer de ondergaande zon zijne stralen over de stad uitwerpt, zoude men zeggen, dat zij in ’t zilver gezet was.

Het hoofddoel onzer reis naar Quebec was om volk te zoeken, waaraan op het eskader groot gebrek was. Onze matrozen en mariniers werden heimelijk in presgangen afgedeeld. Het bevel van eene daarvan werd mij toevertrouwd. De officieren en mariniers gingen vermomd aan wal, nadat zij onderling seinen en plaatsen van bijeenkomst hadden afgesproken; terwijl matrozen, op welken wij konden rekenen, als lok-eenden moesten dienen en den schijn zouden aannemen van op koopvaarders te dienen, waarvan hun officier de schipper was, en hen overhalen zouden voor de thuisreis dienst te nemen, voor eene premie van 10 kan rum en driehonderd dollars. Menigeen liep er op deze wijze in, en zij werden niet uit den droom geholpen vóór zij langs zijde van het fregat kwamen, waar hunne vloeken en verwenschingen beter te begrijpen dan te herhalen zijn.

Hierbij dient aangeteekend te worden, dat vaartuigen, die voor den houthandel varen, aankomen in de maand Juni, als de riviermond vrij van ijs is, en dat, als zij niet weg zijn tegen of vóór het eind van October, de kans groot is om in het ijs vast te raken, waardoor zij in de St. Laurens moeten overwinteren, eene verloren reis gemaakt hebben en zeven à acht maanden werkeloos moeten blijven. Hiermede bekend deserteeren de matrozen zeer dikwijls bij hunne aankomst, en worden dan verborgen en gevoed door zielverkoopers, die er hun voordeel in vinden hen in den loop van het jaar aan de kapiteins te verschacheren. Zij weten dan voor de matrozen een zeer groote som voor het maken der thuisreis te bedingen en verdienen voor zichzelf een goed handgeld voor hunne moeite èn van den kapitein èn van den matroos.

Men had ons opgedragen geen volk van de koopvaardijschepen aan te nemen, doch hen in de huizen der ronselaars te gaan zoeken. Voor ons was dit eene bron van veel genoegen en van merkwaardige lotgevallen; want het vernuft om het volk weg te stoppen werd overtroffen door de kunstmiddelen en slimheid van onzen kant in het werk gesteld om hunne schuilhoeken te vinden. Kelders en vlieringen lagen al te zeer voor de hand, daar behoefden wij niet te zoeken; meer kans op een goede jacht hadden wij bij het doorsnuffelen van hooibergen, kerktorens, geheime bergplaatsen onder den haard, waarin het vuur brandde, enz. In een woord, men kon zoo vreemd geen hoekje uitdenken, waarin niet wel eens een of meer mannen waren verstopt geweest. Somtijds vonden wij matrozen, als heeren gekleed, aan het drinken van wijn en in vertrouwelijk gesprek met menschen uit hoogere standen, die hen op deze wijze zochten te verbergen. Door eigen onderzoek kwamen wij achter dergelijke verschoonbare bedriegerijen.

Ik trok ongeveer vijftien mijlen van Quebec landwaarts in naar eene schuur, waarvan het mij bekend was geworden dat zij aan een der ronselaars toebehoorde. Na lang vruchteloos gezocht te hebben, ontdekten wij eenige flinke matrozen in de hanebalken van een buitenloods, die alleen diende om spek te rooken. Daar het vuur brandde en er eene flinke rook naar boven steeg, was het moeielijk om te denken dat een menschelijk wezen het daar zou kunnen uithouden; wanneer ook niet iemand uit den troep aan het hoesten geraakt was, zouden wij ze nooit ontdekt hebben. De arme hoester werd natuurlijk door zijne kameraden niet vroolijk aangekeken, toen wij hen een voor een inpalmden. Om hen zeker over te brengen, sneden wij hen van achter de broeksbanden door (een zeer aan te bevelen middel van voorzorg) waardoor zij in het wegloopen belemmerd waren, en namen gezamenlijk plaats op den grooten wagen van den boer, die gedwongen werd ook naar Quebec terug te rijden. Eens onder weg zijnde schertsten onze nieuwelingen braaf mede over de omstandigheden hunner ontdekking. Het was overigens verwonderlijk, hoe gemakkelijk die lieden zich verzoenden met het denkbeeld van naar een oorlogsschip te gaan; misschien was het om den aanstaanden oorlog met de Yankees. Ik begon veel genoegen in de menschenjacht te krijgen, ofschoon kalme overdenking mij later overtuigd heeft van de wreedheid en onrechtvaardigheid van het pressen. Het middel is bovendien ondoelmatig, daar het meer dan eenige maatregel, die het gouvernement zou kunnen nemen, strekt om goede zeelieden het land uit te jagen. Doch het is hier niet de plaats om eene verhandeling te schrijven tegen den presgang. Ik voor mij gaf niets om de persoonlijke vrijheid van een ander, zoolang het mij te doen was om de equipage voltallig te hebben tegen den naderenden oorlog; en daar ik tevens mijne liefhebberij voor avonturen bevredigde, had ik volstrekt geene gedachten over voor de gevolgen van mijne handelwijze.

Een koopman te Quebec had mij beleedigd door het niet aannemen van een wissel, dien ik op mijn vader had getrokken. Ik had geen ander middel om eenige bij hem gedane aankoopen te voldoen, en was zeer verstoord door zijne weigering, die hij vergezeld deed gaan van een zeer onbehoorlijken schimp op mijzelf en de uniform die ik droeg. Het papier, dat hij in handen hield, van alle zijden bekijkende, zeide hij verachtelijk: »Een wissel van een adelborst heeft voor mij geene waarde; ik dank u voor het bedoelde koopje!”

Overtuigd dat de wissel goed was, nam ik voor mij te wreken. Mijne pres-volmacht stelde mij in staat om overal te komen, waar men mij bericht had, dat volk zou verstopt zijn, en een dergelijke aanklacht tegen hem wist ik gemakkelijk door een mijner kameraads op te doen. (Men ziet de arme man was in handen van eene heilige broederschap gevallen).