Laat mij mijne zaakjes maar houden, en dan zal ik u een nieuwtje vertellen waar ge wat aan hebben zult.”
Hij vertelde mij toen, op mijne belofte van zijn goed te zullen eerbiedigen, dat wij geen oogenblik te verzuimen hadden, om een vaartuig te pakken, dat met eene rijke lading uit Smyrna kwam, en dat hij mij nu aanwees als nog slechts een stipje aan de kim; de kapitein daarvan was een stadgenoot van hem, en hun beider bestemming was dezelfde. Ik wendde mij minachtend van hem af en heesch te gelijk een sein op om het fregat te praaien. Daar aan boord teruggekeerd, vertelde ik den commandant, wat ik van den kapitein van den prijs gehoord had, en wat ik dezen had toegezegd. Hij keurde dit laatste goed, zond het noodige volk naar de brik in ruil voor de gevangen bemanning, terwijl het fregat zeil maakte voor het aangewezen vaartuig, dat ’s avonds te negen uren in onze handen viel.
Ik wil niet aannemen, dat zulke verraderlijke handelingen bij de Amerikanen eene gewone zaak zijn. Afscheid nemende van den schipper van mijne brik, had ik nog het volgende stekelige gesprek.
»Ik gis, dat ik een kaperschip ga uitrusten en daarmede eenige van jelui koopvaarders zal pakken.”
»Pas maar op, dat gijzelf niet gepakt wordt en verder uw tijd moet zoek maken aan boord van een onzer gevangenisschepen. Maar bedenk altijd, wat er ook gebeuren moge, dat alles uw eigen schuld is; gij hebt ruzie met ons gezocht om Boney1 te behagen, en hij zal u alleen in ’t gezicht spuwen, wanneer gij uw best voor hem hebt gedaan. Uw wijze president heeft den oorlog verklaard aan het moederland.”
»Wat kan ons het moederland schelen!” mompelde de Yankee; »ik gis, dat gij meent het stiefmoederland. Voor mijn part moge het te gronde gaan!!!”
Wij gingen met het vervolgen van schepen door, en tegen den nacht had het fregat acht prijzen genomen; op een daarvan, een brik die slechts ballast inhad, werden alle gevangenen overgebracht, mijn Yankee vriend niet uitgezonderd, en het vaartuig daarop losgelaten, vrij om den weg naar huis te volgen. Wij droegen zorg, dat allen hun kleederen en hun bijzonder eigendom medekregen. Ik had hoop met mijn prijs naar Halifax te worden opgezonden, maar daarvan kwam niets in, zeker omdat mijn commandant in de peiling had, dat ik er niet veel goeds zou uitvoeren; ik bleef bij hem aan boord. Wij kruisten nog twee maanden en namen verscheidene kapers, sommige groote en sommige kleine; eenige werden door ons verbrand, andere in den grond geboord.
Eens lag dergelijk vaartuig bij ons op zijde; alles wat de moeite waard was er uitgenomen hebbende, staken wij, hoogst onvoorzichtig, den brand er in vóór hij geheel vrij van ons was, en daar hij windwaarts van ons lag, duurde dit eenige minuten vóór wij hem kwijt waren. Intusschen begonnen de vlammen onrustbarend uit te breken en wel heel dicht bij onze bezaansrust, terwijl er veel gevaar bestond, dat het over zoude slaan, daar de twee drijvende massa’s naar elkander toe bleven zuigen; wij legden het roer op, en kregen de schuit met een krachtigen zet van ons af, en toen wij eens vóór den wind lagen, dreef hij achter langs, weldra geheel een vuurzee gelijk. Wij hadden den brand aangestoken, om tijd uit te sparen, daar van top een nieuw schip gepraaid was, dat wij nog vervolgen moesten, en het strijken eener sloep om hem daarmede te vernielen ons te veel zou opgehouden hebben.
Vóór het einde van den kruistocht jaagden wij nog eens een schoener, die zich op den wal liet loopen en daar uit elkander stootte; wij namen toch het vaartuig in bezit, omdat het eene rijke lading inhad. De schoener kwam van Bordeaux en moest naar Philadelphia. Na vele kostbare zaken er uitgenomen te hebben, zag ik in het ruim, dat reeds vol water stond, eenige kisten drijven. Toen wij hiernaar gedoken hadden in het ijskoude water, bleek het fijne Bordeauxwijn te zijn, waaraan wij ons duchtig te goed deden. Zoolang wij in de koude waren, bemerkten wij hiervan niet de gevolgen, doch spoedig na onze komst aan boord, begonnen wij te ontdooien, even als die jagershoorn van den beroemden Münchhausen, waardoor het geheim uitkwam, dat wij allen dronken waren. De commandant deed den volgenden dag onderzoek naar den reden hiervan, en ik vertelde hem openhartig de geheele geschiedenis. Hij was verstandig genoeg er om te lachen; bij andere commandanten zou het volk er de noodige slaag voor gekregen hebben en de officier, die er bij was, zijn weggejaagd geworden.
In de haven teruggekomen, verzocht ik vergunning om naar Engeland terug te keeren, ten einde mijn examen voor luitenant te doen, daar ik mijne jaren voor adelborst had uitgediend. Men gaf mij in overweging om buitenslands te blijven en mijne kans op bevordering op het vlaggeschip af te wachten; maar om meer redenen, dan ik verkoos op te geven, bleef ik het examen in eene Engelsche zeehaven verkiezen, kreeg diensvolgens mijn ontslag en kwam te huis.
Ik had brieven van mijn vader ontvangen, waarin ook deze mij te huis riep, omdat hij mij met verschillende hooggeplaatste personen in kennis wilde brengen en mij daardoor de hoogere rangen in den zeedienst toegankelijk wilde maken. Die raad was goed, en aangezien hij met mijn verlangen overeenstemde, volgde ik hem op. Ik scheidde van mijn commandant op den besten voet en nam een hartelijk afscheid van mijne kameraden en van de officieren.
Na een overtocht van zes weken kwam ik te Plymouth binnen, juist toen mijne zes jaren dienst, die gevorderd werden, vol waren.
1 Zoo noemden de Amerikanen Bonaparte.
Veertiende hoofdstuk.
Spoedig na mijne aankomst in Plymouth, werd bij circulaire van het vlaggeschip kenbaar gemaakt, dat den zooveelsten aan boord van de Salvador del Mundo gelegenheid gegeven zou worden tot het afleggen van het examen voor den rang van Luitenant ter zee. Ten spoedigste maakte ik mijn vader hiermede bekend, hem mededeelende, dat ik er mij gereed toe gevoelde en voornemens was de aanvraag daartoe in te dienen. Ik kwam dienovereenkomstig op den aangewezen dag, met nog veertien of vijftien andere hoopvolle adspiranten, op het vlaggeschip bijeen. Wij waren allen gekleed in onze groot-tenue-rok, zoo onberispelijk mogelijk, met een bundel journalen en aanteekeningboeken onder den arm. Als zoovele schapen, die ter slachtbank worden geleid, werden wij voorloopig afgezonderd in eene van zeildoek opgeslagen hut.
Tegen elf uren kwamen de hoofdofficieren, die ons onder handen zouden nemen, aan boord aan. Toen wij een glimp van hun aanschijn te zien kregen, kwamen wij overeen, dat de »snit van hunne kluivers” niet erg in onzen smaak viel. Te twaalf uren werd de eerste naam afgeroepen. Het »slachtoffer” verzamelde al zijn moed, ruimde zijn keel, trok zijn boordje recht, verstrikte zijn das, en zijn steek en boeken grijpende, volgde hij met stouten pas den bode naar de kajuit, alwaar drie ernstig voor zich uit ziende heeren, in klein uniform gekleed, hem wachtten. Zij waren aan eene ronde tafel gezeten; half achter den president zat een schrijver; Moore’s »zeevaartkunde” lag voor hem, met een zeemansalmanak, lei, griffel, papier en inkt.
1 comment