Mijn oudste broeder en twee mijner zusters waren achtereenvolgens gestorven, en mijn vader bezat nu nog slechts eene jongere zuster en mijzelven. Ik moet bekennen dat mijn vader mij zeer getroffen ontving; zijne bittere droefheid over het verlies zijner kinderen, de gevaren die ik had doorstaan, de stellige bewijzen van mijn goed gedrag, die hem onder de oogen waren gekomen, dat alles bracht er toe bij hem al mijne dwalingen te doen vergeten; en hij scheen, en was in werkelijkheid, meer dan vroeger met mij ingenomen en trotsch op mij.

Ik wil geene pogingen doen mijne eigene gevoelens bij deze gelegenheid te verbergen. Zeker was ik bedroefd over den dood mijner naaste verwanten, maar het bericht daarvan had ik ontvangen te midden van de afleiding van eenen zeer drukken dienst. De dood was voor mij niets buitengewoons; en destijds maakte mijn verlies op mij een zoo geringen indruk, dat ik niet eens den draad van mijn verhaal heb afgebroken om er toen melding van te maken. In werkelijken zin was ik verhard geraakt door mijne omgeving en mijne levenswijze. Het fijne gevoel was bij mij verstompt door de ruwe school der ondervinding, die ik doorloopen had. In het verlies van mijn ouderen broeder troostte ik mij gemakkelijk. Mijne ouders hadden hem steeds voorgetrokken en mij aanleiding gegeven hem vaak te benijden. Thomas was altijd een geschikte, brave jongen geweest, ik daarentegen een rumoerige wildzang. Groote sympathie had er tusschen ons nooit bestaan.

Mijn beide zusters had ik eigenlijk slechts zeer weinig gekend. Nooit had ik mij veel aan haar laten gelegen liggen. Nu ik ze verloren had, gevoelde ik eerst wat eene bron voor broederlijke genegenheid weder voor mij verstopt was geraakt. Onwillekeurig bracht ik thans alle liefde op mijne overgebleven zuster over. Ons beider verlies had ons nader tot elkaar gebracht.

Daar mijn vader nog al eenigen invloed had en ik thans op goede getuigschriften kon wijzen, ontving ik mijne benoeming tot luitenant bij Zr. Ms. zeedienst ongeveer veertien dagen na mijne aankomst in Londen; maar aangezien ik nog geene plaatsing had gekregen, besloot ik een korten tijd eenige vergoeding te nemen voor de harde dagen op de Amerikaansche kust doorgebracht. Het streelde mij thans werkelijk iets te zijn en, zoo noodig, onafhankelijk van mijnen vader te kunnen leven; deze bevordering verschafte mij meer genoegen dan de twee, die hier op gevolgd zijn.

Nauwelijks was de vreugde over mijne benoeming uit, of ik dacht aan Emilia; en toen ik twee dagen in het bezit van dien rang was, gaf ik mijn vader mijn voornemen te kennen om een bezoek op ... Hall te brengen.

Mijn vader was op dat oogenblik in zeer opgeruimde stemming; wij zaten, na een goed middagmaal, samen onder genot van een flesch wijn te praten. Ik was de woordvoerder en deed hem schudden van het lachen over mijne grappen te Quebec en Prins Edwards Eiland en aan boord. Toen ik van miss Sommerville sprak, zeide mijn vader niet te twijfelen, of zij zou zeer verheugd zijn mij weer te zien, en dat zij thans het mooiste en liefste meisje uit den ganschen omtrek was.

Den lof van Emilia hoorde ik met schijnbare kalmte en onverschilligheid aan, en alsof zij mij volstrekt niet na aan het hart lag, beweerde ik dat zij altijd aanleg gehad had een mooi meisje te worden, »maar,” zeide ik, »aan mooie meisjes is tegenwoordig geen gebrek.”

Dit gezegde maakte op mijnen vader een zeer verkoelenden indruk en gaf hem aanleiding aan den heer Sommerville, nog vóór ik naar ... Hall vertrok, mede te deelen, dat een plan dat zij zamen voor de toekomst hunner kinderen op het oog hadden gehad, wel geen groote kans op vervulling meer had. Dit bericht had men voor Emilia niet geheel kunnen verbergen.

Wat mij nu eigenlijk bewogen had met mijnen vader, die mij zoo vriendelijk te gemoet was gekomen, zoo onoprecht om te gaan, weet ik niet te verklaren; het was weer die oude lust tot bedriegen, die in mij opkwam. Sedert er zooveel betere berichten van mij waren thuis gekomen en mijne vooruitzichten waren verbeterd, hadden de beide oude heeren eens de mogelijkheid besproken en elkaar den wederkeerigen wensch verraden, dat Emilia, die niet had kunnen verzwijgen, dat zij mij genegen was, en ik een paar zouden worden, zoodra ik den kapiteinsrang in den zeedienst zou hebben verkregen. Vandaar dat mijn vader zich gehaast had mijne veranderde zienswijze aan zijnen vriend mede te deelen.

Emilia was over mijne gebleken onverschilligheid natuurlijk zeer ontstemd; langzamerhand won bij haar de overtuiging veld, dat zij hare genegenheid aan eenen onwaardige had geschonken. Toen verkreeg hare jonkvrouwelijke fierheid weder de overhand en schonk haar althans de noodige kalmte en troost om zich bij ons spoedig daarop gevolgd wederzien met gepaste terughoudendheid te gedragen.

Ik werd te ... Hall dus beleefd, maar overigens vrij koel ontvangen. Ik zag dadelijk in, dat het mij groote moeite zoude kosten den hoogst ongunstigen indruk weg te nemen, die mijne onverschilligheid, te huis aan den dag gelegd en door den brief van mijnen vader bekend geworden, had teweeggebracht. In den grond mijns harten was ik echter Emilia blijven liefhebben; ik had slechts den schijn aangenomen, dat zulks niet langer het geval was, en Emilia zelve werd door mijne vernieuwde betuigingen hiervan langzamerhand ook overtuigd. Toen ons bijeen zijn dan ook nog slechts kort geduurd had, werden wij volkomen verzoend.

Het gebeurde kon wederom niet anders dan een diepen indruk op mijn gemoed teweegbrengen. Opnieuw kwamen de beste voornemens, om eens eindelijk een meer eerlijk, braaf, oprecht en degelijk mensch te worden, bij mij boven.

In het bijzijn van Emilia vlood weder de tijd met snelheid voort, en te vroeg naar ons beider verlangen was weder de ure der scheiding aangebroken.

Vijftiende hoofdstuk.

Door de zorg van mijnen vader ontving ik thans spoedig eene plaatsing als luitenant aan boord van de brik van achttien stukken, de D—— te Portsmouth liggende, onder bepaling dat ik zoodra mogelijk mijne betrekking zou aanvaarden.