Waar toch door een kogel schade in den
romp of in de rondhouten wordt teweeggebracht, is hij de man om het
te herstellen. Het gezicht op de ambulance werkte, zooals ik zeg,
alleen wat ontnuchterend op mijn gevoel. »Wie weet,” dacht ik, »hoe
spoedig ik, verminkt en bloedende en bewusteloos naar hier wordt
gebracht, om met al die snijwerktuigen kennis te maken!” Ik wendde
mij af, en deed mijn best aan die mogelijkheid niet te denken.
Zoodra de vloot op kwam zeilen, om den vijand aan te tasten,
deden wij hetzelfde, zoo na mogelijk bij het vlaggeschip houdende,
waarvan wij bevel kregen de seinen te herhalen. De handige wijze,
waarop dit plaats vond, verbaasde mij. Het was onbegrijpelijk, hoe
bijna gelijktijdig van onzen top dezelfde seinvlaggen woeien, die
bij den admiraal waren opgeheschen. Die vlaggen gingen nog wel
ineengerold naar boven, dáár werden zij eerst losgetrokken. Er was
dus veel handigheid aan boord van den repetiteur noodig om ze zoo
snel op een afstand te herkennen.
Het zal niet overbodig zijn hier mede te deelen, dat het in die
tijden een soort van stilzwijgende overeenkomst bij het vechten
was, dat een linieschip nooit een fregat aantastte of dit moest
zelf met den aanval begonnen zijn, of wel zich tusschen de
strijdende partijen in begeven hebben. Iets soortgelijks had bij
den zeeslag van Aboukir plaats gevonden, waar onze Orion, met ééne
volle laag het Fransche fregat l’Artemise, tot straf voor zijne
vermetelheid, had in den grond geboord. Op grond hiervan zouden wij
zeker schotvrij gebleven zijn, ware het [41]niet, dat menige
verdwaalde kogel, voor een ander schip bestemd, ons
ongelukkigerwijze onder weg ontmoet had. Sommige hiervan richtten
onder onze bemanning nog heel wat schade aan.
Trotsch zeilden de twee Britsche liniën, evenwijdig aan
elkander, bijna loodrecht in op de gebogen slagorde van de
vereenigde vijandelijke vloten. De voorhoede was nauwelijks binnen
kanonschots afstand, of de Royal Sovereign en de Victory ontvingen
een hevig vuur; maar toen eerstgenoemde opstak achter den spiegel
van de Spaansche Santa Anna, en de laatste de Fransche Redoutable
aan boord klampte, waren beide vloten door een dikke rookkolom van
kruitdamp omhuld en viel er weinig meer te zien dan het overboord
gaan van masten, of het hier en daar afdrijven van eenig geheel
onttakeld schip.
Het bleek, dat een dezer een Engelsch schip was, en onze
commandant ziende, dat het tusschen twee vijandelijke vaartuigen in
zou geraken, zeilde er op af, om het op sleeptouw te nemen; juist
echter openden twee der linieschepen, in wier vuurlijn wij kwamen,
een hevig vuur op elkander en werden wij het doelwit hunner
misschoten. Ik lag juist uit een der boegpoorten te kijken, toen
ons op die hoogte, tusschen wind en water, een kogel trof. Voor het
eerst zag ik van zoo nabij de uitwerking van een zwaar schot: het
maakte een grooten plas, daarbij een voor mij zeer vreemd geluid en
overstelpte mij met water. Onwillekeurig sprong ik achteruit, wat
ik meen dat menigen dapperen kerel zou overkomen zijn, doch ik werd
daarvoor uitgelachen door een paar der aan mijne stukken geplaatste
matrozen. Hierdoor beschaamd, nam ik mij voor, niet andermaal
dergelijke zwakheid te laten blijken.
Dit schot werd spoedig door meerdere gevolgd, die niet zoo
onschuldig waren; een kwam dezelfde boegpoort in en doodde
toevallig de twee man, die getuigen van mijne wankeling waren
geweest. Ik moet tot mijne schande erkennen, dat hun verlies mij
alleen ongevoelig liet, omdat zij nu niets meer van mij konden
navertellen. Overigens zouden mijne gewaarwordingen bij deze
gelegenheid, moeielijk zijn weer te geven. Het was nog geen zes
weken geleden, dat ik allerlei streken op de school uithaalde en
den ondermeester in den vijver liet duikelen,—en nu, in eens als ’t
ware, zonder de minste voorbereiding, was ik in het midden van een
bloedigen strijd, zelf een medespeler in de gewichtige
gebeurtenissen, die voor het lot der beschaafde wereld zoo
gewichtig waren. [42]
Een versnelde bloedsomloop, een soort van vrees voor den dood,
een nog grooter vrees voor schande, dwongen mij dikwijls van plaats
te veranderen; en er werd eenige tijd toe gevorderd en vooral
redeneerkracht om mij daarover heen te brengen en mij zoo veilig te
doen gevoelen als in de haven. Eindelijk kwam ik daartoe, en toen
was ik verlegen over de zenuwachtige stemming, waarin ik verkeerd
had vóór het vuren begon. Het is waar, ik bad in stilte: maar mijn
gebed was niet gegrond op geloof, op vertrouwen of op hoop—ik bad
alleen om uitredding uit mijn oogenblikkelijk gevaarlijken
toestand; mijn woorden waren slechts korte, vrome ontboezemingen,
zonder de minste gedachte of berouw over vroeger gedrag of
voornemen tot beterschap in de toekomst.
Toen echter eenmaal het gevecht in vollen gang was, ging dit
gevoel ook over, en bleef ik even onverschillig bij het gezicht van
een armen kerel, die middendoor geschoten was, alsof ik voorbij een
slagerswinkel ging. Ik weet niet of dit voor een bewijs mag gelden,
dat ik ongevoelig van aard was; maar zeker weet ik, dat meer mijne
nieuwsgierigheid voldaan, dan mijn hart gepijnigd was, toen een
kartetsschot van den vijand bij ons zeven man doodde en nog drie
bovendien verwondde. Het speet mij voor degenen die het trof, en
voor niets ter wereld zou ik hun kwaad toegewenscht hebben, doch in
mijn soort was ik een wijsgeer: gaarne bracht ik oorzaak en gevolg
in verband; en in ’t geheim was ik voldaan het effect van een
kartetsschot met eigen oogen gezien te hebben.
Tegen vier uren des namiddags begon het gevecht te verflauwen,
klaarde de lucht op en werd de kalme zeespiegel door een
aanwakkerend koeltje gerimpeld. De twee vijandelijke vloten konden
elkaars verliezen in oogenschouw nemen. Wij telden nog negentien of
twintig linieschepen. Sommige van ’s vijands schepen zagen wij in
de richting van Cadix vluchten; vier andere ontsnapten ons te
loefwaarts. Toen er een sloep van ons naar een ander nabijzijnd
schip ging, sprong ik er in, en vernam toen den dood van lord
Nelson. Toen ik dit bericht bij onzen kolonel overbracht, bracht
hij hulde aan de nagedachtenis van dien held en liet daarna zijn
oog met welgevallen op mij rusten. Ik was de eenige jonker, die
bijzonder veel activiteit had aan den dag gelegd, en werd op grond
daarvan onmiddellijk met een boodschap naar een nabij liggend
vaartuig gezonden. De eerste officier gaf in overweging
[43]om
een officier van eenigen meerderen diensttijd weg te zenden.
»Neen,” zeide de commandant, »laat hem gaan; de jongen is daar zeer
geschikt voor!” Ik stak van boord, niet weinig verheugd over het in
mij gestelde vertrouwen.
Toen ik bij het avondeten mijne kameraads in de voorlongroom
ontmoette, deed het mij leed weer het onaangename gelaat van Murphy
te aanschouwen. Ik had mij zoo gevleid, dat een of andere gelukkige
kogel mij van zijn gehate persoonlijkheid voor goed zou verlost
hebben; maar zijn tijd scheen nog niet gekomen te zijn.
»De duivel heeft een mooie vangst gehad vandaag,” zeide een aan
onze tafel deelnemende oude masters-assistent, terwijl hij zijn
glas grog aan den mond bracht.
»Jammer genoeg, dat gij en een paar anderen, die ik niet noemen
zal, dien dans zijt ontsprongen,” dacht ik bij mijzelve.
»Als er dan toch veel dooden moeten zijn,” zeide een ander, »dan
voor mijn part maar wat luitenants, dat geeft nog bevordering!”
Bij het aan boord gehouden appèl, bleken er van onze equipage
negen man gedood en dertien gekwetst te zijn.
1 comment