Rillend van de koude, voetje voor voetje maar met verwoedde gebaren, naderde hij, stak de hand uit om mij te grijpen en—zakte tot ieders verwondering, behalve de mijne, eensklaps voor het grootste deel in de diepte weg. Onder den schijn van hem te willen redden, sprong ik boven op zijne schouders, liet hem eens duchtig drinken van het modderige nat en was, vóór hij de oogen had uitgewreven, op het droge terug, in ’t midden mijner makkers met zijn mal figuur den spot drijvende.

Toen ik meende een goede voldoening gehad te hebben, gaf ik mij aan den intusschen op het droge gesukkelden vijand, bij gebrek aan beter te bedingen voorwaarden »op genade of ongenade” over en werd, zooals te verwachten was, allerminzaamst op school in ontvangst genomen en op mijn natte kleeding allerhartelijkst afgeklopt. Met een hoofd als vuur, verwaardigde ik niet bij die afstraffing een kik te geven, maar had vermoedelijk daaraan te danken, dat ik van dit ontijdige bad niet doodziek werd, zooals onze arme secondant, die natuurlijk om dergelijk geneesmiddel niet solliciteerde en veertien dagen lang met zware koortsen zijn bed moest houden. [15]

Kort na dit voorval, dat de maat van hetgeen men meende van mij te mogen verduren, deed overloopen, kwam onze vroegere schoolmakker, de Oosterling, in zijn nette marine-uniform, zijn jongeren broeder op onze school een bezoek brengen. Hij was natuurlijk het voorwerp onzer groote belangstelling. Vooral ik had hem tal van vragen over het leven aan boord te doen.

Hij moest er zelf op af.

Hij moest er zelf op af.

Pag. 14.

Ofschoon hij eerlijk daarvan zoowel de voor- als de nadeelen opnoemde, maakte het toch een diepen indruk op mij, dat de adelborsten zoo dikwijls vrijaf hadden, en dat er aan boord geen schoolmeester was om hen te drillen en onrechtvaardig te ranselen, maar dat er aan elk hunner per dag een pint wijn verstrekt werd. De levenswijs was wel ruw op een oorlogsschip, zoo zeide hij, maar het was toch een glorierijk bestaan en gaf met het oog op een oorlog met Frankrijk mooie vooruitzichten.

Meer had ik niet noodig om mijne keus te bepalen. Door die betrekking was ik het eerst van de gehate school ontslagen. De vacantie was nabij. Schriftelijk bereidde ik mijn vader voor op mijn ernstigen wensch om te gaan varen.

Ik had in de jaren op de school doorgebracht groote veranderingen ondergaan. Als een lijdzaam, gewillig kind was ik er gekomen; door strenge, wreede behandeling waren mijne slechtere eigenschappen ontwikkeld;—ik zou de school verlaten als een woesteling.

Te huis had ik echter mijn pleit nog niet zoo gereedelijk gewonnen. Mijn vader had weinig met den zeedienst op en had mij voor eene academische opleiding bestemd. Mijne moeder kreeg het bij het hooren noemen van een oorlogsschip reeds op de zenuwen. Doch daar ik bleef aandringen en zoowel voor de bedreigingen van mijn vader als voor de smeekingen mijner moeder ongevoelig bleef, moest men aan mijn verlangen toegeven en was het uitgemaakt, dat ik in den zeedienst zou treden.

Mijn schooltijd was dus voorbij. Menigeen kan aan dat levenstijdperk met genoegen terugdenken. Ik echter niet. Mijn gansche leven is stormachtig geweest, maar het ongelukkigste deel daarvan sleet ik op de school.

Mijn vader had nu eene plaatsing voor mij weten te verkrijgen aan boord van een te Plymouth liggend fregat, en de korte tijd die mij overbleef vóór ik mijne bestemming moest opvolgen, werd besteed aan [16]het gereedmaken mijner uitrusting. Achtereenvolgens werden een groote kist, benevens mijn uniform, steek, ponjaard en zeelaarzen thuis bezorgd, elk artikel, gelijk men begrijpen kan, met evenveel ongeduld verbeid.

Toen eenmaal het besluit genomen was, dat ik naar zee zoude gaan, legde mijn vader er zich kalm bij neder. Ik had toch een ouderen broeder, die den familietitel en de bezittingen erven moest, te Oxford studeerde en een grootscheepsche opvoeding genoot, ook in de kunst om als een gentleman zijn geld te verteren. Met eene jongere editie, vooral van zoo’n woelig soort als ik, zit men gewoonlijk verlegen. Ik had mijne keuze gedaan en daarmede uit. De rekeningen werden gewillig betaald en mijn uitzet was royaal genoeg.

Toen de tijd van mijn vertrek daar was, de kist op den wagen geladen en ik gereed om de deur uit te gaan, was het voor mijne arme moeder een treurig oogenblik. Snikkende sloot zij mij in hare armen, hartverscheurend was hare droefheid. De heete tranen, die zij onder het kussen langs mijne wangen liet rollen, lieten mij, ongevoelig als ik was, volkomen koud. Voor niets ter wereld had ik het genot, van het heengaan naar zee, willen missen. Eerst later, toen ik die edele ziel door den dood had verloren, stond mijne koelheid bij dat afscheid mij voor den geest. Zwaar werd ik daarvoor gestraft in de vele liefdeloosheid, die ik in mijn veelbewogen leven nog te ondervinden had.

Toen het rijtuig wegrolde, viel zij bewusteloos in mijns vaders armen.

[Inhoud]

Tweede hoofdstuk.

Ik herinner mij haast geen dag zoo vol van verwachting als die, waarin ik te Plymouth mij voor het eerst in uniform zou kleeden, om mij aan boord te gaan melden. Ik stelde mij niet minder voor dan een pas ontloken vlinder te zijn, waaraan ieder bewondering schuldig was. [17]Mijne trotschheid en inbeelding waren grenzenloos. Ik stond, zoo meende ik, aan den aanvang van een bestaan van louter vrijheid en genot. Reeds ver achter mij waren, in gedachte, de school- en kinderjaren; aan die geleden ellende mocht ik nu als man, zoo vond ik, niet meer denken.