Als die net zo groot waren als ik zouden ze heel gevaarlijk zijn. Ik zei dat aan Zijner Majesteits wensen zou worden voldaan. Ik was bereid me uit te kleden en mijn zakken voor hem om te keren. Ik maakte dat in woord en gebaar duidelijk. Hij antwoordde dat ik, volgens de wetten van het rijk, moest worden gefouilleerd door twee van zijn ambtenaren. Hij begreep dat dit niet zonder mijn toestemming en medewerking kon gebeuren, maar hij dacht dat ik zeer edelmoedig en fatsoenlijk was en daarom durfde hij zijn medewerkers hun werk te laten doen. Ik zou alles wat zij van me afnamen, terugkrijgen als ik het land verliet. Ik nam de twee ambtenaren in mijn handen, stopte ze eerst in mijn jaszakken en toen in iedere andere zak die ik had, behalve in mijn twee kleine broekzakken en een andere geheime zak, die ik liever niet onderzocht wilde hebben. Daarin bewaarde ik wat kleine spullen die alleen nuttig waren voor mezelf. In een van mijn kleine broekzakken zat een zilveren horloge en in de andere een kleine hoeveelheid goud in een beurs. Deze heren hadden pen, inkt en papier bij zich en schreven nauwkeurig alles op wat ze vonden. Toen ze klaar waren, gaven ze me te kennen dat ze weer neergezet wilden worden, zodat ze de aantekeningen aan de keizer zouden kunnen overhandigen. Ik vertaalde die aantekeningen later. Dit is wat er stond:

In de rechter jaszak van de Grote Mens-Berg (zo vertaal ik de woorden Quinbus Flestrin) vonden we na het meest nauwgezette onderzoek alleen een groot stuk grove stof, groot genoeg om dienst te doen als tapijt in het voornaamste vertrek van Uwe Majesteit. In de linker zak zagen we een enorme zilveren kist met een deksel van hetzelfde metaal, dat wij niet konden optillen. Wij lieten het openen en toen een van ons erin stapte, zakte hij tot aan zijn knieën in een soort stof, waarvan een deel opstoof in ons gezicht en ons verschillende malen achtereen aan het niezen maakte. In zijn rechter vestzak troffen we een zeer grote bundel van een wit, dun materiaal aan. Het was gevouwen en was ongeveer zo dik als drie man. Het was aaneengesnoerd met een stevige kabel en voorzien van zwarte tekens, waarvan wij, in alle bescheidenheid, vermoeden dat het schrift is. Iedere letter was bijna half zo groot als onze handpalm. In de linker vestzak zat een soort toestel. Uit de achterzijde staken twintig lange palen, die leken op het hekwerk voor het paleis van Uwe Majesteit. We vermoeden dat de Mens-Berg hiermee zijn hoofdhaar kamt. We wilden hem niet steeds lastigvallen met vragen, omdat we erg veel moeite hadden om ons bij hem verstaanbaar te maken. In de grote zak aan de rechterzijde van zijn middelbekleding (zo vertaal ik het woord ranfu-lo, waarmee ze mijn broek bedoelden) zagen we een holle, ijzeren pilaar, ongeveer zo lang als een man. Hij was bevestigd aan een stevig stuk hout, dat groter was dan de pilaar, en aan één kant van de pilaar staken grote stukken ijzer uit, gesneden in merkwaardige vormen. We hebben geen idee wat ze voorstellen. In de linkerzak zat nog zo’n zelfde soort apparaat. In de kleinere zak aan de rechterkant zaten verschillende ronde stukken wit en rood metaal van verschillend formaat-, sommige van de witte, die van zilver schenen te zijn, waren zo groot en zwaar dat mijn metgezel en ik ze nauwelijks konden optillen. In de kleine linkerzak zaten twee zwarte, onregelmatig gevormde zuilen.