Ze legden de matrassen in vier lagen neer maar toch beschermden ze me nauwelijks tegen de hardheid van de vloer die van gladde steen was. Met hetzelfde rekensommetje maakten ze lakens, dekens en spreien voor me.

Toen het nieuws van mijn aankomst zich door het rijk verspreidde, kwamen geweldige aantallen rijke, nieuwsgierige lieden naar me kijken. De dorpen stroomden bijna leeg. Als Zijne Keizerlijke Majesteit niet hiertegen was opgetreden, zou het werk op het land en in huis behoorlijk zijn verwaarloosd. Iedereen die mij al had gezien moest naar huis terugkeren. Ze mochten niet proberen dichter dan honderdvijftig voet bij mijn woning te komen zonder toestemming van het hof. De boetes die de overtreders moesten betalen leverden de staatskas flink wat geld op. Intussen dacht de keizer na over wat men met mij moest doen. Een persoonlijke vriend van de keizer, die goed op de hoogte was van de gang van zaken, vertelde mij later dat ze aan het hof bijzonder met mij in hun maag zaten. Ze waren bang dat ik los zou breken. Verder vreesde men ook dat mijn maaltijden erg duur zouden worden en dat er een hongersnood zou ontstaan. Ze dachten erover me uit te hongeren of met giftige pijlen op mijn gezicht en handen te schieten zodat ik snel zou sterven. Omdat de stank van zo’n groot lijk een pestepidemie in de hoofdstad zou kunnen veroorzaken die zich dan waarschijnlijk door het hele rijk zou verspreiden, zagen ze daarvan af. Tijdens hun vergadering, meldde een aantal legerofficieren zich aan de deur van de grote raadskamer. Twee van hen werden toegelaten en ze brachten verslag uit van mijn gedrag tegenover de zes bovengenoemde misdadigers. Dat maakte zo’n gunstige indruk op Zijne Majesteit en de gehele Raad, dat er een keizerlijk bevelschrift werd uitgevaardigd waardoor alle dorpen binnen een straal van een halve mijl rondom de stad, verplicht werden elke morgen zes ossen, veertig schapen en andere levensmiddelen voor mij af te leveren. Verder zou ik een zelfde hoeveelheid brood, wijn en andere dranken krijgen, die de keizer uit zijn schatkist betaalde. Hij leefde namelijk bijna helemaal van de opbrengst van zijn eigen grond en zijn onderdanen hoefden maar heel af en toe wat belasting te betalen. Wel moesten ze hem in zijn oorlogen op eigen kosten dienen. Zeshonderd personen werden aangesteld als mijn dienaren,- zij kregen een kostgeld voor hun onderhoud en aan beide zijden van mijn deur werden zeer comfortabele tenten voor hen opgericht. Driehonderd kleermakers moesten een pak voor me maken, volgens de mode van het land. Zes van Zijner Majesteits grootste geleerden moesten mij hun taal leren, en de paarden van de keizer en die van de edelen en de gardetroepen zouden worden afgericht in mijn aanwezigheid, zodat ze aan mij zouden wennen. Dit alles werd meteen geregeld en na drie weken was ik al ver gevorderd met het leren van hun taal. In die tijd vereerde de keizer mij regelmatig met een bezoek en hij verwaardigde zich zelfs mijn leermeesters te helpen bij het onderwijzen. We begonnen al enigszins met elkaar te converseren en de eerste woorden die ik leerde, gebruikte ik om hem te vragen mij toch vrij te laten. Dat verzoek herhaalde ik elke dag op mijn knieën. Voorzover ik het kon verstaan, hield het antwoord van de keizer in dat mijn vrijlating een kwestie van tijd zou zijn, maar dat dit echter niet zou gaan zonder het advies van zijn Raad. Eerst moest ik lumos kelmin pesso desmar lon emposo zweren, dat wil zeggen: vrede met hem en zijn rijk. Ik zou vriendelijk worden behandeld en hij raadde me aan geduldig te zijn en me goed te gedragen. Hij hoopte dat ik het niet erg zou vinden als enkele speciale ambtenaren me zouden fouilleren, omdat ik waarschijnlijk wel een aantal wapens bij me had.