Ik pakte negen stokken en stak ze stevig in de grond in een vierkant, met zijden van tweeënhalve voet. Ik pakte nog vier stokken en bond die horizontaal vast aan elke paal, ongeveer twee voet van de grond. Toen bevestigde ik mijn zakdoek aan de negen stokken die rechtop stonden en spande hem naar alle kanten, tot hij zo strak stond als een trommelvel; de vier horizontale stokken, die ongeveer vijf duim hoger lagen dan de zakdoek, deden dienst als randen aan alle vier de zijden.
Toen ik hiermee klaar was, vroeg ik de keizer of hij vierentwintig van zijn beste ruiters op dit veld wilde laten exerceren. Zijne Majesteit stemde met het voorstel in en ik tilde de ruiters met wapens en paarden en al een voor een in mijn handen omhoog en met de officieren erbij om de exercitie te leiden. Zodra ze opgesteld stonden verdeelden ze zich in twee partijen. Ze voerden spiegelgevechten uit, schoten stompe pijlen af, trokken hun zwaarden, vluchtten en achtervolgden, vielen aan en trokken zich terug en legden zo, in het kort gezegd, het mooiste staaltje krijgskunst af dat ik ooit heb gezien. De horizontale stokken behoedden hen en hun paarden tegen een val over de rand van het podium. De keizer was zo opgetogen dat hij beval dat dit vermaak een paar dagen herhaald moest worden. Eenmaal wilde hij zelf opgetild worden en de commando’s geven en met veel moeite overreedde hij zelfs de keizerin dat ik haar in haar draagstoel op ongeveer zes voet van het podium mocht houden, zodat ze een goed uitzicht had op het hele schouwspel. Gelukkig gebeurden er tijdens deze vermakelijkheden geen ongelukken. Alleen maakte één keer een vurig paard van een van de ritmeesters een gat in mijn zakdoek toen het met zijn hoef krabde. Daardoor gleed zijn voet uit en het viel met zijn ruiter om. Ik hielp ze meteen weer overeind en hield het gat met mijn hand dicht terwijl ik ze bij de anderen op de grond zette, op dezelfde manier waarop ik ze had opgetild. Het paard dat was gevallen, had een ontwrichte linkerschouder, maar de ruiter was ongedeerd. Ik repareerde mijn zakdoek zo goed als ik kon, maar toch vertrouwde ik er niet meer op dat hij stevig genoeg was voor dit soort gevaarlijke ondernemingen. Ongeveer twee of drie dagen voor ik werd vrijgelaten, kwam er, terwijl ik het hof vermaakte met dit soort kunstjes, een ijlbode voor Zijne Majesteit. Hij kwam berichten dat enkele van zijn onderdanen, die dicht in de buurt reden van de plek waar ik was aangetroffen, een groot zwart voorwerp op de grond hadden zien liggen, heel vreemd gevormd, van de ene rand tot de andere zo groot als de slaapkamer van Zijne Majesteit, en in het midden zo hoog als een man. Het was geen levend wezen, zoals ze eerst dachten, want het lag bewegingloos in het gras en een paar van hen waren er een paar keer omheen gelopen. Door op elkaars schouders te klimmen, hadden ze de bovenkant kunnen bereiken, die plat en effen was. Ze vermoedden dat het iets van de Mens-Berg zou kunnen zijn, en als Zijne Majesteit het wilde, zouden ze het met vijf paarden komen brengen. Ik wist onmiddellijk waar ze het over hadden en was blij met dit bericht. Toen ik na de schipbreuk net de kust had bereikt, was ik schijnbaar zo in de war dat ik mijn hoed verloor. Dat gebeurde ergens voor ik op de plek kwam waar ik in slaap viel. Ik had hem met een touwtje aan mijn hoofd vastgemaakt en hij was, toen ik aan het roeien was en al die tijd dat ik zwom, blijven zitten. Toen ik aan land kwam, brak het touwtje waarschijnlijk. Al die tijd had ik gedacht dat ik mijn hoed in zee had verloren. Ik drong er bij Zijne Majesteit op aan hem zo snel mogelijk bij me te laten brengen. De volgende dag brachten ze hem mee. Hij zag er niet al te best uit: ze hadden in de rand twee gaten geboord, op nog geen anderhalve duim van de boord en in de gaten hadden ze twee haken aangebracht. Die haken waren met een lang touw verbonden met het tuig en zo sleepten ze mijn hoed voort.
1 comment