We roeiden een mijl* of drie, totdat we werkelijk uitgeput waren.

Oude lengtemaat, ongeveer 1,5 kilometer

Toen gaven we ons over aan de genade van de golven. Na ongeveer een halfuur sloeg de boot om door een plotselinge rukwind uit het noorden.

Wat er met mijn metgezellen in de boot is gebeurd en met degenen die op de klip waren beland of in het schip waren achtergebleven, kan ik niet zeggen. Ik neem aan dat ze allemaal zijn omgekomen. Ik zwom wat ik kon, maar ik werd vooral voortgedreven door de wind en de stroming. Ik liet mijn benen vaak zakken, maar ik raakte niet een keer de bodem. Toen ik zo moe was dat ik niet langer meer kon vechten, voelde ik plotseling grond onder mijn voeten. De storm was toen al flink afgenomen. Ik moest nog bijna een mijl lopen voordat ik de kust bereikte. Volgens mij was het toen ongeveer acht uur ‘s-avonds. Daarna liep ik nog ongeveer een halve mijl, maar ik ontdekte nergens een spoor van huizen of bewoners; misschien was ik gewoon wel te zwak om ze op te merken. Ik was volkomen uitgeput en ik viel in het gras, dat heel erg kort en zacht was, in slaap. Ik sliep vaster dan ooit in mijn leven, voorzover ik me kan herinneren, en langer dan negen uur, want toen ik wakker werd, was het net licht geworden.

Ik probeerde op te staan, maar kon geen vin verroeren. Ik lag op mijn rug en merkte dat mijn armen en benen aan beide kanten stevig aan de grond waren vastgemaakt. Mijn haar, dat lang en dik was, bleek op dezelfde manier vastgebonden. Ik voelde ook een paar lichte banden dwars over mijn lichaam, van mijn oksels naar mijn dijen. Ik kon alleen maar naar boven kijken; de zon begon al kracht te krijgen en het licht deed pijn aan mijn ogen. Ik hoorde een verward geluid om me heen, maar ik kon alleen maar de lucht zien. Na een tijdje voelde ik iets over mijn linkerbeen bewegen. Het bewoog zich zachtjes voort, omhoog over mijn borst, tot bijna bij mijn kin. Toen ik, zover als ik kon naar beneden keek, ontdekte ik dat het een menselijk wezen was. Het was nog geen zes duim* lang en had een pijl en boog in zijn handen en een pijlkoker op zijn rug.

Oude lengtemaat, ongeveer 2,5 centimeter

Bovendien had ik het gevoel dat er nog minstens veertig dezelfde wezens achter de eerste aan kwamen. Uit angst schreeuwde ik zo hard dat ze allemaal geschrokken wegrenden. Later hoorde ik dat sommigen gewond raakten door de val die ze maakten toen ze op de grond sprongen. Al snel kwamen ze terug en een van hen waagde het zó ver te komen dat hij mijn hele gezicht kon zien. Hij hief zijn handen op en sloeg zijn ogen verbijsterd ten hemel. Met een schrille, maar duidelijke stem riep hij: Hekinah degul. De anderen herhaalden die woorden een paar maal, maar ik wist toen niet wat ze betekenden. Al die tijd lag ik heel erg ongemakkelijk. Ten slotte lukte het me de touwen te breken en de pennen die mijn linkerarm aan de grond vasthielden, los te wrikken. Tegelijkertijd kon ik met een krachtige, bijzonder pijnlijke ruk de touwen die mijn haar aan de linkerkant vasthielden, wat losser maken zodat ik mijn hoofd een klein beetje kon draaien.