Het leek wel of er een strootje in mijn neus kietelde en ik moest er heel erg van niezen. Daarna slopen ze weg zonder dat ik het merkte; het duurde drie weken voor ik erachter kwam waardoor ik zo plotseling gewekt was.
De rest van die dag legden we een flinke afstand af en ‘s-nachts werd er gerust. Links en rechts van mij waren vijfhonderd bewakers opgesteld, de ene helft met fakkels en de andere met pijl en boog. Ze stonden gereed om me neer te schieten als ik aanstalten zou maken om in beweging te komen. De dag daarop gingen we bij zonsopgang weer op weg en rond het middaguur kwamen we buiten de stad aan. De keizer kwam met zijn hele hofhouding de stad uit, naar ons toe, maar zijn hoogwaardigheidsbekleders wilden het beslist niet toestaan dat Zijne Majesteit zichzelf in gevaar zou brengen door mijn lichaam te beklimmen.
Op de plaats waar het voertuig stilhield, stond een oude tempel. Ze dachten dat dit de grootste tempel in het hele keizerrijk was. Een paar jaar tevoren was hier een moord gepleegd. Volgens het geloof van deze kleine mensen was deze plek niet langer heilig. Daarom werd de tempel voor andere doelen gebruikt en alle versieringen en meubels waren eruit gehaald. Dat gebouw zou mijn verblijf worden. De grote poort op het noorden was ongeveer vier voet hoog en bijna twee voet breed en ik kon er dus gemakkelijk doorheen kruipen. Aan beide zijden van de poort was een klein raam, niet hoger dan zes duim van de grond; in het linker raam maakten de smeden van de keizer eenennegentig kettingen vast. Ze leken op de kettingen die in Europa aan een dameshorloge hangen en ze waren bijna even lang. Ze werden met zesendertig hangsloten aan mijn linkerbeen vastgemaakt.
Tegenover deze tempel, aan de andere kant van de grote weg op een afstand van twintig voet, stond een toren van minstens vijf voet hoog. Daar klom de keizer op, samen met een groep heren van zijn hof, om mij eens goed te kunnen bekijken. Dat vertelden ze mij want ik kon ze niet zien. Er waren meer dan honderdduizend bewoners met hetzelfde doel de stad uitgekomen, en ondanks mijn bewakers moeten er toch minstens tienduizend zijn geweest die een paar keer met behulp van ladders mijn lichaam beklommen. Spoedig werd bekendgemaakt dat dit verboden was. Overtreders zouden de doodstraf krijgen. Toen de werklieden er zeker van waren dat ik onmogelijk uit kon breken, kapten ze alle touwen door waarmee ik vastgebonden was. Daarna kon ik opstaan. Ik voelde me somberder dan ik ooit in mijn leven was geweest. Het lawaai en de verbijstering van de mensen toen ze me zagen opstaan en lopen, valt niet te beschrijven. De kettingen aan mijn linkerbeen waren ongeveer zeven voet lang. Ik kon dus niet alleen in een halve cirkel voor- en achteruit lopen, maar ik kon ook naar binnen kruipen en languit in de tempel gaan liggen.
2
Bezoek van de keizer en ik leer de Lilliputtertaai
Toen ik op de been was, keek ik om me heen en ik moet bekennen dat ik nooit een boeiender uitzicht had gehad. Het land rondom leek één grote tuin. De velden, waarvan de meeste ongeveer veertig voet in het vierkant waren, leken op bloembedden. Deze velden werden afgewisseld met even grote bossen en de hoogste bomen leken, voorzover ik het kon zien, zeven voet hoog. Ik keek aan de linkerkant uit over de stad, die eruitzag als het geschilderde decor van een stad in een theater.
1 comment