“Zeg mij waarom.”

“Ik torsch den keten dien ik bij mijn leven smeedde,” antwoordde de Geest. “Ik maakte hem schalm voor schalm, en el voor el; uit eigen vrijen wil gordde ik hem om, en uit eigen vrijen wil torste ik hem. Is het model ervan ù vreemd?”

Scrooge beefde al meer en meer.

“Of wilt ge het gewicht en de lengte van den sterken keten dien ge zelf draagt, weten? Zeven Kerstavonden geleden was die ruim zoo zwaar en lang als deze. En sedert dien tijd hebt gij er voortdurend aan gearbeid. Het is een zeer zware keten nu!”

Scrooge keek om zich heen op den grond, alsof hij verwachtte zichzelf omringd te zien door een vijftig of zestig vademen staalkabel; doch hij zag niets.

“Jacob,” zeide hij smeekend. “Oude Jacob Marley, vertel mij nòg meer. Spreek mij woorden van troost toe, Jacob.”

“Die heb ik niet voor u,” antwoordde de Geest. [31]“Die komen van andere regionen, Ebenezer Scrooge, en worden door andere dienaren aan andere menschen gebracht. Ook kan ik u niet zooveel zeggen als ik wel zou willen. Nog slechts zeer weinig mag ik u mededeelen. Ik mag nergens toeven en heb nergens rust. Mijn geest ging nooit verder dan de muren van ons kantoor—luister—gedurende mijn leven dwaalde mijn geest nooit buiten de enge grenzen van ons geld-wissel-hol en moeitevolle lange reizen liggen vóór mij!

Scrooge had de gewoonte, als hij ergens over nadacht zijne handen in zijne broekzakken te steken. Nadenkend over wat de Geest hem verteld had, deed hij dit ook nu, doch zonder zijne oogen op te slaan of zijne knielende houding te verlaten.

“Je moet wel langzaam aan gedaan hebben, Jacob,” merkte Scrooge op, op zakelijken toon, maar toch met ootmoed en ontzag.

“Langzaam!” herhaalde de Geest.

“Zeven jaren dood!” zeide Scrooge peinzend. “En al dien tijd op reis?”

“Al dien tijd,” zei het spook. “Geen rust, geen vrede en voortdurende knaging van berouw.”

“Reist ge snel?” zei Scrooge.

“Op de vleugelen van den wind,” antwoordde de Geest.

“Dan kunt ge in zeven jaar een heel eindje gekomen zijn,” zei Scrooge.

Op deze woorden stiet de Geest wederom een kreet uit en rammelde zoo vreeselijk met zijn keten in de stilte van den nacht, dat de nachtwacht volkomen gerechtigd zou zijn geweest er proces-verbaal van op te maken wegens burengerucht. [32]

“O, gij, gevangene, gebondene, en dubbel geketende,” riep het spook uit, “gij, die niet beseft dat er eeuwen van onafgebroken zwoegen door onsterfelijke schepselen voor deze aarde in de eeuwigheid moeten te niet gaan vóór al het goede waarvoor de aarde ontvankelijk is, zich ontwikkeld heeft. Gij, die niet beseft dat voor elken Christen-geest, in haar kleinen werkkring bezig, welke die ook zijn moge, dit sterfelijke leven te kort is voor al het oneindige nut dat hij sticht en kan stichten. Niet te weten dat geen berouw, hoe groot ook, al de ongebruikt gelaten gelegenheden tot goeddoen kan goed maken. En dit alles heb ik gedaan, heb ik gedaan!”

“Maar je was toch altijd een goed man van zaken, Jacob,” stamelde Scrooge, die dit nu op zichzelven begon toe te passen.

“Zaken!” riep de Geest uit, zijne handen wringend. “De menschheid was mijn zaak. Het algemeene welzijn was mijn zaak; naastenliefde, mededoogen, verdraagzaamheid en milddadigheid, die allen hadden mijne zaak behooren te zijn. De transacties in mijnen handel waren slechts een druppel water in den oneindigen oceaan van mijne plichten!”

Het hield zijn keten op armlengte voor zich uit, alsof deze de oorzaak was van al zijn nutteloos berouw en wierp hem met een zwaren slag weder op den grond.

“In dezen tijd van het voortspoedende jaar lijd ’k het meest,” zei het spook. “Waarom ging ik met neergeslagen oogen mijn weg tusschen de menigte mijner medeschepselen, zonder mijne oogen ooit op te slaan naar die gezegende ster, die den Wijzen den weg wees naar de krib? Waren er geen arme huizen waar haar licht mij heen had kunnen geleiden?” [33]

Scrooge was heel ontdaan toen hij het spook op deze wijze hoorde voortgaan, en begon erg te beven.

“Hoor mij aan,” riep de Geest. “Mijn tijd is bijna om.”

“Dat wil ik,” zeide Scrooge. “Maar wees niet hard tegen me en wees niet hoogdravend alsjeblieft, Jacob!”

“Hoe het komt dat ik je verschijn in een gedaante die je zien kunt, mag ik niet zeggen. Menigen dag heb ik onzichtbaar naast je gezeten.”

Dit was geen bijzonder aangename gedachte. Scrooge huiverde en wischte zich het zweet van het voorhoofd.

“Dat is geen licht gedeelte mijner boetedoening,” ging de Geest voort. “Ik ben hier om je te zeggen, dat je nog kans en hoop hebt om mijn lot te ontgaan. Een kans en een hoop die ik je verschaft heb, Ebenezer.”

“Je waart altijd een goed vriend voor mij,” zeide Scrooge. “Dank je wel.”

“Je zult bezocht worden,” hernam het spook, “door Drie Geesten.”

Scrooge’s gezicht werd bijna even lang als dat van den Geest.

“Is dat de kans en de hoop waar je daar net van sprak, Jacob?”

“Ja.”

“Dan geloof ik, dat—dat ik ’t toch maar liever niet wou,” zeide Scrooge.

“Zonder hun bezoek,” zeide de Geest, “kunt ge niet hopen het pad te ontgaan, dat ik betreed.