Daarom had ze ook zo geschreeuwd. „Vooruit, Joe, drink je thee!"

De stem van zijn moeder klonk nu zacht en geduldig. De jongen

staarde, zonder zich te bewegen, op zijn bord.

„Vooruit, Joe, eet je boterham op. Kijk eens, lekker vers brood!

Vandaag gebakken! Heb je geen trek?"

De jongen boog zijn hoofd.

„Ik heb geen honger," fluisterde hij.

„Ach, die honden ook altijd," zei zijn moeder kwaad. Boos verhief haar stem zich. „Al dat gezanik over een hond. Als je het mij vraagt, ben ik blij dat Lassie weg is. Ja zeker, ze was nog lastiger dan een kind. Nou is ze weg, daarmee uit en ik ben blij

toe, ja zeker, ik ben echt blij dat we nu van haar af zijn!"

Joe's moeder schudde haar dikke lichaam en snoof. Daarna haalde zij een zakdoek uit de zak van haar schort en snoot haar neus. Ten slotte keek zij naar haar zoon, die nog onbeweeglijk voor de tafel zat. Zij schudde meewarig haar hoofd en begon tegen hem te praten. Haar stem was nu weer geduldig en vriende­lijk.

„Kom eens hier, Joe," zei ze.

De jongen stond op en ging naar zijn moeder toe. Zij sloeg haar mollige arm om hem heen en zei:

„Luister eens Joe, je wordt nu langzamerhand een grote, flinke jongen en je moet leren het te begrijpen. Je weet wel dat 't ons op het ogenblik niet goed gaat. Dat heb je wel gemerkt, is het niet? En zie je, we moeten eten hebben en de huur moet betaald worden - en Lassie was een heleboel geld waard en - zie je, we konden haar werkelijk niet houden, begrijp je dat? Echt jongen, het zijn moeilijke tijden. Je moet je vader vooral niet boos maken; hij heeft al zorgen genoeg. Ja jongen, zo is het nu eenmaal. Lassie is weg!"

Joe Butt stond naast zijn moeder. Hij begreep het. Zelfs een jongen van twaalf jaar in Greenall Bridge wist wat „moeilijke tijden" zijn. Jarenlang, zolang als kinderen zich konden herinneren, hadden hun vaders in de Wellington-mijn buiten het dorp gewerkt. De ploegen met hun trommeltjes met brood en hun mijnwerkerslampen hadden elkaar afgelost en ze hadden vette steenkool naar boven gebracht. Toen waren er slechte jaren gekomen. De mijn werkte op halve kracht en er werd minder verdiend. Soms was er weer meer werk en hadden de mannen weer hele dagen gewerkt.

Een paar maanden geleden had men de hele mijn gesloten. Het grote wiel boven aan de schacht draaide niet meer. En er was voor de mannen geen werk meer. Het scheen dat zij in een zogenaamd „getroffen" district woonden, een gedeelte van het land, waaruit de industrie was verdwenen. Hele dorpen waren zonder werk. Er was geen enkele manier om te verdienen. De regering gaf de mensen een „uitkering", een wekelijks bedrag - net genoeg om in leven te kunnen blijven.

Joe wist dit. Hij had er de mensen in het dorp over horen praten. Hij merkte dat zijn vader niet meer naar het werk ging. Hij wist óók, dat zijn vader en moeder nooit over deze dingen praatten waar hij bij was, dat zij op hun ruwe, vriendelijke wijze probeerden hem niets van hun problemen te laten merken.

Alhoewel hij met zijn verstand al deze dingen begreep, bleef zijn hart om Lassie roepen.