„Ik kan geen woord verstaan van wat je zegt."

Hij had haar best verstaan, maar hij had zich voorgenomen te doen alsof hij het niet gehoord had.

„Ik wist wel dat ik haar toch ééns krijgen zou," vervolgde hij, „ik heb nu al drie jaar op haar geloerd."

„Drie jaar!" herhaalde Priscilla. Zij wist dat haar grootvader verwachtte, dat zij dit zou zeggen.

„Ja, drie jaar. En hij dacht dat hij nog meer uit me kon persen, maar dat lukte niet. Drie jaar geleden heb ik hem honderd gulden voor haar geboden, maar hij wilde haar niet verkopen. Het jaar daarna verhoogde ik mijn bod tot honderdveertig, maar hij wilde er nog niet aan. Verleden jaar bood ik hem tweehonderd gulden en zei hem toen, dat dit mijn uiterste prijs was - en ik meende het! Hij dacht echter van niet en hield nog zes maanden vol, tot hij de vorige week bericht stuurde, dat hij het bod aannam."

De oude man en zijn kleindochter liepen samen het pad naar de kennel af. Daar, bij de met ijzerdraad afgezette uitloop van het hok, bleven ze staan om naar de hond die voor het hok lag, te kij­ken.

Priscilla zag een grote zwart-en-wit-en-goudbruine collie. Zij lag met haar kop op haar voorpoten; het mooie zwart van haar aristocratische kop stak fijn af tegen het sneeuwwit van haar volle kraag en borst.

De graaf maakte een geluid met zijn tong om de aandacht van de hond te trekken. Maar zij nam er niet de minste notitie van. Alleen een trilling van haar oren bewees dat zij het gehoord had. Zij lag daar onbeweeglijk en keek niet naar de mensen die naar haar stonden te kijken. Priscilla boog zich voorover:

„Kom, collie! Kom eens hier! Kijk eens naar me! Kom!"

Een ogenblik keken de grote bruine ogen van de collie naar het meisje; het waren diep-bruine ogen met een peinzende, droevige uitdrukking. Daarna staarden ze weer leeg voor zich uit. Priscilla stond op.

„Ik geloof niet dat ze helemaal in orde is, grootvader!" „Onzin! Ze mankeert niets. Hynes, Hynes! Waar zit die vent nu

weer?" bulderde de graaf.

„Ik kom al, mijnheer, ik kom al!"

De scherpe, hoge stem van de hondenverzorger klonk van achter de gebouwen en al gauw kwam hij aandraven. „Ja, mijnheer. Riep u mij?"

„Natuurlijk, natuurlijk. Ben je doof? Zeg, Hynes, wat mankeert die hond? Haar vacht is zo dof!"

„Ach, mijnheer, ze eet erg slecht," haastte de hondenverzorger zich uit te leggen. „Ze is nogal verwend. Ze worden daar beneden in het dorp allemaal verwend! Ze worden als papkinderen opgevoed. Maar ik zal er wel voor zorgen dat dit verandert. In een paar dagen is ze aan het voedsel van de kennel ge­wend."

„Let vooral goed op haar, Hynes!" schreeuwde de graaf. „Zorg goed voor de hond!"

„Ja, mijnheer, zeker mijnheer," antwoordde Hynes plichtsge­trouw.

„'t Is je geraden," riep de graaf.

Toen liep hij mopperend weg. Hij was enigszins teleurgesteld. Hij had Priscilla zijn mooie, nieuwe aanwinst willen tonen. En in plaats daarvan had ze niets dan een zielige, armelijk-uitziende hond gezien. Hij hoorde dat zij tegen hem sprak. „Wat zeg je?"

Ze hief haar hoofd naar hem op. „Ik zei, waarom heeft die man u zijn hond verkocht?" De graaf stond een ogenblik stil en krabde zich achter zijn oor. „Ik veronderstel, omdat hij wist dat hij er niets méér voor zou krijgen. Ik heb hem gezegd dat ik geen cent méér zou geven en ik denk dat hij ten slotte begreep dat ik het meende. Dat is het hele ge­heim!"

Terwijl zij samen naar het grote, oude huis terugliepen, wendde Hynes, de opzichter van de kennel zich tot de hond in het hok.

„Wees maar niet bang dat ik er niet op zal letten dat je eet," zei hij. „Ik zal ervoor zorgen, al moet ik het met mijn vingers door je keel duwen."

De hond bewoog zich niet. Zij knipte alleen met haar ogen en deed alsof de man aan de andere kant van het ijzerdraad niet be­stond.

Toen hij weg was bleef zij onbeweeglijk in de zon liggen tot de schaduwen langer begonnen te worden. Toen stond zij langzaam op. Zij lichtte haar kop op alsof zij de lucht besnuffelde. En alsof zij daar niet vond wat ze wenste, begon ze zachtjes te janken. Toen begon ze langs het ijzerdraad te lopen heen en terug, heen en terug. Ze was een hond en ze kon niet zoals wij gedachten in woorden omzetten. Er was in haar geest en in haar lichaam alleen een groeiend verlangen dat eerst nog vaag was; dat verlangen werd steeds duidelijker en duidelijker.