Vindt u niet dat zij erg dof is? Gelooft u niet dat een beetje lijnzaadaftreksel in haar drinkwater goed voor haar zou zijn? Dat is goed voor een hond en goed om zijn haar glanzend te maken, hè vader?"

Joe's vader knikte langzaam. Maar hij scheen er zich niet van bewust te zijn wat Joe met zijn praten wilde bereiken; Joe's moeder echter wél. Zij haalde haar neus op en zei woedend tegen haar zoon:

„Natuurlijk, je zou geen Butt en ook geen jongen uit Yorkshire zijn als je ook al niet verstand van honden had!" Haar stem dreunde in het kleine huisje.

„Lieve hemel, soms denk ik wel eens dat de mannen hier in het dorp meer aan hun honden denken dan aan hun eigen vrouw en kinderen. Ja, ik ben er eigenlijk wel zéker van. We hebben het maar moeilijk met de mannen zonder werk. Ja, ze krijgen hun uitkering, maar ik zweer jullie dat sommigen liever hun kinderen honger laten lijden dan hun honden!"

Joe's vader schuifelde ongemakkelijk met zijn voeten over de vloer, maar Joe viel zijn moeder snel in de rede. „Maar moeder, vindt u nu heus niet dat ze mager is geworden? Ik ben er echt van overtuigd dat ze geen behoorlijk eten krijgt." „Nou," antwoordde zij onmiddellijk, „ik zie er die mijnheer Hynes, de betweter, wel voor aan om het beste deel van het hondeneten voor zichzelf te houden. Nog nooit in mijn leven heb ik een man gezien met zo'n miezerig, gemeen gezicht." Gedurende die woordenvloed waren haar ogen op de hond blijven rusten. En plotseling veranderde haar toon. „Waarachtig," zei ze, „ik vind wel dat ze er een beetje armelijk uitziet. Arm dier, ik zal haar een beetje te eten geven. Je zult eens zien hoeveel goed dat haar zal doen!"

Plotseling werd het Joe's moeder duidelijk dat de liefde die zij voor de hond toonde in volkomen tegenspraak was met haar kwade, ongeduldige woorden van vijf minuten geleden. Alsof zij zichzelf verdedigen en verontschuldigen wilde, zei zij met luide stem:

„Maar zodra zij gegeten heeft gaat ze er vandoor en als ze weg is komt er nooit meer een andere hond in mijn huis! Ze bezorgen je nog meer last dan een kind en wat is je loon?"

Al mopperend maakte Joe's moeder een pan met eten warm. Ze zette het voor de hond neer en zij en haar zoon keken hoe lekker Lassie at. Maar Joe's vader bleef strak de andere kant op kij­ken.

Toen Lassie klaar was met eten, pakte Joe's moeder het bord op. Joe liep naar de schoorsteenmantel en nam er een opgevouwen lap en een borstel af. Hij ging op het haardkleedje zitten en begon de vacht van Lassie te borstelen.

Eerst bleef zijn vader in het vuur staren. Ondanks alle pogingen geen notitie van de hond te nemen, wierp hij toch zo nu en dan een blik op zijn zoon en de hond, die naast hem zat. Ten slotte kon hij het niet langer uithouden, draaide zich om en maakte een gebaar met zijn hand.

„Dat is niet de manier waarop je dat doen moet, jongen," zei hij met zijn ruwe maar toch zo warme stem. „Als je iets doet, moet je leren het goed te doen. Kijk, zó!"

Hij pakte de borstel en de lap uit Joe's handen en hij begon op vakkundige wijze de hond te bewerken; wreef haar weelderige dicht-behaarde vacht met de lap. Hij nam de lange snuit van Lassie voorzichtig in zijn ene hand en met de andere borstelde hij de sneeuwwitte kraag. En daarna kamde hij de lange haren van de poten, van de dijen en van de „bef". Terwijl hij Lassie aan het borstelen was, verscheen er een warme glimlach op het gezicht van Joe's vader. Joe zat naast hem op het haardkleedje. Terwijl hij iedere streek van de borstel volgde, probeerde hij te onthouden hoe het gedaan moest worden. Hij wist zoals iedereen in het dorp, dat er op kilometers afstand geen man was die een hond zó wist te kammen en te borstelen als Sam Butt, zijn vader, dit kon. En zijn grootste wens was eens net zo'n knappe hondenkenner als zijn vader te worden. Het was Joe's moeder, die zich het eerst scheen te herinneren dat Lassie niet meer van hen was!

„Willen jullie nu alsjeblieft die hond wegbrengen?" riep ze geërgerd uit.

Plotseling draaide Joe's vader zich boos om. Zijn luide stem klonk diep en zwaar.

„Je wilt toch zeker niet dat ik haar als een straathond terug laat gaan?"

„Goed, Sam, maar schiet dan alsjeblieft op," begon zijn vrouw,

„als je haar niet gauw terugbrengt..."

Zij zweeg en Joe en zijn vader hoorden het geluid van

voetstappen weerklinken op het tuinpad.

„Daar heb je het nu al!" riep ze geërgerd. „Daar is Hynes!"

Ze liep snel naar de deur, maar voor zij daar was, ging deze open en Hynes kwam binnen. De kleine, magere gestalte met zijn geruite jas, zijn rijbroek en beenkappen aan, bleef een ogenblik staan. Toen richtte Hynes' blik zich op de hond voor de haard. „Ja, dat dacht ik wel!" riep hij uit.