Daar in het klooster, dat met de

buitenwereld slechts verbinding had

door een dubbel tralie-werk vóór de

vensters en dan nog alleen onder toezicht

van de “waakzuster”, bracht ze zeven

jaar van haar leven door.

Ieder met zijn bijzondere oogmerken en

de wederzijdsche genegenheid der

jongelieden begrijpende, kwamen don

Rafael en Capitán Tiago overeen hun

kinderen te laten trouwen en vereenigden

ze zich onder een firma. Deze

gebeurtenis, die plaats had eenige jaren

na het vertrek van den jongen Ibarra,

werd met gelijken jubel gevierd door

twee harten, die elk in een uiteinde der

wereld en in zeer verschillende

omstandigheden verkeerden.

1

Sinigang is onze pindang (visch-soep); dalag (ophiocephalus) groeit in de rivieren, meeren en moerassen en vindt men in den

regentijd op de rijstvelden en ondergeloopen

landen; alibambang is de bauhinia malabarica Roxb.

2

De “Biblia” (bijbel) van Torres Amat,

aartsbisschop van Tarrogona.

VII.

Idylle op een plat

dak.

Tante Isabel en Maria Clara waren dien

morgen vroeg naar de mis gegaan; deze

smaakvol gekleed, met een rozenkrans

van blauwe kralen, die haar half als

armband diende en de ander met haar

bril op, om gedurende het Heilige Offer

het “Anker der Redding” te lezen.

Nauw was de priester van ’t altaar

verdwenen of het jonge meisje gaf haar

verlangen te kennen om heen te gaan, tot

groote verwondering en ergernis der

goede tante, die haar nichtje voor vroom

en bidvaardig hield, niet minder dan een

non. Morrend en onder ’t slaan van

kruisjes stond de goede oude op.

“Och, de goede God zal ’t wel vergeven.

Hij zal ’t hart van de jonge meisjes wel

beter kennen dan u, tante,” had de ander

tot haar gezegd, om een einde te maken

aan haar strenge, hoewel tenslotte

moederlijk-bedoelde verwijten.

Nu waren ze bedaard en Maria Clara gaf

afleiding aan haar ongeduld met het

haken van een zijden beursje, terwijl

tante de sporen van ’t afgeloopen feest

wilde uitwisschen en haar veeren stoffer

begon te hanteeren. Capitán Tiago was

bezig wat papieren na te kijken en door

te lezen.

Ieder gedruisch op straat, ieder rijtuig

dat voorbijkwam, deed den boezem van

’t meisje popelen en beven. Ach, nu wou

ze wel weer in ’t rustige klooster wezen,

onder haar vriendinnen! Daar kon ze

“hem” ten minste zonder angst of

verlegenheid te zien krijgen….

“Ik geloof, Maria, dat de dokter gelijk

heeft,” zei Capitán Tiago. “Je moet naar

boven, je bent erg bleek, je hebt

verandering van lucht noodig. Wat dunkt

je, Malabón….of San Diego?”

Bij dezen laatsten naam werd Maria

Clara zoo rood als een klaproosje en

kon ze niet antwoorden.

“Je moet nu maar met tante Isabel naar

de kloosterschool gaan om je kleeren te

halen en afscheid te nemen van je

vriendinnen,” ging Capitán Tiago voort,

zonder ’t hoofd op te heffen, “je gaat er

daarna niet meer heen.”

Maria Clara voelde dien vagen

weemoed, welke zich meester maakt

over de ziel, wanneer men voor altijd

een oord gaat verlaten, waar men

gelukkig geweest is, doch een andere

gedachte verdreef die smart.

“En over vier of vijf dagen, wanneer je

je goed hebt, gaan we naar Malabón….

je peetvader is niet meer in San Diego.

De pastoor, dien je gisteravond hier

gezien hebt, die jonge pater, is de

nieuwe pastoor dien we daar nu hebben.

’t Is een heilige.”

“San Diego staat haar beter aan, neef!”

merkte tante Isabel op. “Bovendien

hebben we daar een beter huis en het

feest is op komst.”

Maria Clara had haar tante wel willen

omhelzen, maar ze hoorde een rijtuig

stilstaan, en werd bleek.

“O ja, dat is waar!” antwoordde Capitán

Tiago en van toon veranderend, hervatte

hij:

“Don Crisóstomo!”

Maria Clara liet het werkje vallen, dat

ze in de hand had; ze wilde opstaan,

maar ze kon niet, een zenuwachtige

huivering ging haar door ’t lichaam. Men

hoorde stappen op de trap en daarna een

heldere mannelijke stem. Als had die

stem tooverkracht bezeten, onttrok het

jongemeisje zich aan haar ontvoering en

liep hard weg, om zich te verschuilen in

het bidkapelletje, waar de

heiligenbeelden stonden. Neef en nicht

begonnen te lachen en Ibarra hoorde nog

het gedruisch van een deur die gesloten

werd.

Bleek, snel ademend, drukte het

jongemeisje de handen op haar

popelenden boezem en wilde luisteren.