Is die William Ohlert werkelijk gek?’
‘Misschien niet eens. Ik heb van geestesziekten weinig verstand maar er zou hier sprake kunnen zijn van een dwangvoorstelling, omdat Ohlert afgezien van dat ene punt, geheel over zijn geestelijke vermogens beschikt.’
‘Dan begrijp ik nog minder, waarom hij zich volkomen door Gibson laat overheersen. Hij lijkt die man in alles te gehoorzamen. Gibson zal wel zo sluw zijn, op de gedachtegang van de patiënt in te gaan en daarmee zijn voordeel te doen. Maar ja, ik hoop, dat wij achter zijn streken komen.’
‘U denkt dus wel, dat zij onderweg zijn naar Austin? Kunnen zij niet van plan zijn geweest, onderweg van boord te gaan?’
‘Nee, Ohlert zei tegen de captain van de ‘Delphin’ dat hij naar Austin ging.’
‘Ik ben er nog niet zeker van. Hij zal heus niet zeggen, wat het doel van zijn reis is.’
‘Waarom niet? Misschien weet Ohlert niet eens dat hij achtervolgd wordt en buiten zijn boekje is gegaan. Wie weet meent hij, dat hij zich doodgewoon gedraagt. Hij zal alleen zijn waanidee koesteren en de rest aan Gibson overlaten. De patiënt kan er geen bezwaar tegen gehad hebben, Austin als het doel van zijn reis te noemen. De captain heeft het weer aan mij verteld. Wat ben je nu van plan?’
‘Ik ga ze zo gauw mogelijk na.’
‘Je moet geduld hebben tot morgenvroeg. Eerder vertrekt er geen schip.’
‘En wanneer komen wij daar aan?’
‘Bij de huidige waterstand overmorgen.’
‘Dat duurt wanhopig lang!’
‘Vergeet niet, dat de vluchtelingen ondanks het hoge water ook niet vlugger opschieten. Het schip loopt onvermijdelijk nu en dan aan de grond en dan duurt het lang eer het weer vlot raakt.’
‘Wist ik maar, wat Gibson van plan is en waar hij Ohlert heen sleept.’
‘Ja, dat is mij ook een raadsel. Hij moet een bepaald plan hebben. De gelden, die hij tot nu toe opgenomen heeft, zouden voldoende zijn om hem een rijk bestaan te verschaffen. Hij hoeft ze maar te nemen en Ohlert in de steek te laten. Dat hij dit niet doet wijst erop, dat hij hem nog langer wil uitbuiten. Ik ben nieuwsgierig wat hier achter zit en omdat wij voorlopig in dezelfde richting reizen kun je over mij beschikken. Als je mij nodig hebt sta ik tot je dienst.’
‘Uw aan bod wordt in grote dank aanvaard. Ik stel vertrouwen in u en gezien uw reputatie moet uw hulp waardevol zijn.’ Wij gaven elkaar een hand en dronken onze glazen uit. Het speet me, dat ik deze man te New Orleans al niet in vertrouwen had genomen!
Juist waren onze glazen weer gevuld toen er op straat een hels kabaal hoorbaar werd. Schreeuwende mensenstemmen en hondengeblaf naderden. De deur werd opengesmeten en er kwamen zes mannen binnen, die allen rijkelijk veel gedronken leken te hebben. Niet een van hen was nuchter. Ruwe gestalten en gezichten, lichte zuidelijke kleding en kostbare wapens vielen aan deze rowdy’s[7] het eerst op. Allen hadden een geweer, mes, revolvers of pistolen bij zich en ieder had een stevige hond aan de lijn. Het waren grote dieren van het zorgvuldig gefokte ras, waarmee men in de zuidelijke staten gevluchte negers opspoort en die bloedhonden of mensenvangers worden genoemd. De woeste kerels keken ons schaamteloos aan, lieten zich neervallen, zodat de stoelen kraakten, legden de benen op de tafels en sloegen er met de hakken op, bij wijze van hoffelijk verzoek aan de kroeghouder, naar hen toe te komen. ‘Heb je bier!’ brulde er een. ‘Duits bier?’
De verschrikte man knikte van ja.
‘Dat willen we drinken!’ ging de rowdy verder.
1 comment