Good bye!’
Hij verliet nu werkelijk het bierlokaal. Ik keek zijn opvallende gestalte na tot die tussen de menigte verdween. Ik wilde boos op hem worden, maar het gelukte me niet. Zijn uiterlijk had een zeker medelijden gewekt. Zijn woorden klonken grof, maar zijn stem had een zachte en welwillende klank gehad. Ik had heel goed gehoord, dat hij het beste met mij voor had. Ik mocht hem, al was hij nog zo lelijk. Hem om die reden in mijn geheimen in te wijden zou evenwel niet alleen onvoorzichtig, maar zelfs lichtzinnig zijn geweest, hoewel ik vermoedde, dat hij mij inderdaad bruikbare aanwijzingen had kunnen geven.
Het woord greenhorn had ik hem niet kwalijk genomen. Sam Hawkens had mij er zozeer aan gewend, dat het mij niet meer kwetste. Ik had het overigens ook niet nodig geacht hem te vertellen, dat ik al meer dan eens in het Westen was geweest. Ik zette de ellebogen op de tafel, liet het hoofd in de handen rusten en staarde voor me uit. De deur ging open en wie kwam binnen? Gibson.
Hij bleef bij de ingang staan en nam de aanwezigen op. Toen zijn blik mij naderde ging ik met de rug naar de deur zitten. Alleen de door Old Death verlaten stoel was nog vrij. Wilde Gibson dus zitten, dan moest hij mijn tafel delen. Ik verheugde me al over de schrik, die mijn gezicht hem zou bezorgen. Maar Gibson kwam niet. Ik hoorde het knarsen van de deur, die weer in de scharnieren draaide en keek haastig om. Jawel, hij had me herkend; hij vluchtte. Ik zag hem gejaagd wegrennen. Ik zette vliegensvlug mijn hoed op, wierp de boardkeeper zijn geld toe en vloog naar buiten. Rechts zag ik Gibson, die kennelijk moeite deed, zich achter een dichte groep mensen aan mijn blik te onttrekken. Hij keerde zich om, zag mij en begon nog sneller te lopen. Ik volgde hem in hetzelfde tempo. Toen ik het groepje voorbij was, zag ik hem in een zijstraatje verdwijnen. Ik bereikte het, toen hij aan de andere kant alweer de hoek omsloeg. Tevoren keek hij nog eens om, nam zijn hoed af en zwaaide ermee naar mij. Ik werd nijdig en ging in looppas over, zonder me af te vragen, of men mij zou uitlachen. Politie was nergens te bekennen. Burgers om hulp te vragen leek overbodig; niemand zou mij geholpen hebben.
1 comment