Ze was niet in staat zich alleen te vermaken en doordat ze een niet onaanzienlijk deel van de Elliot-trots had geërfd, was ze snel geneigd zich behalve ziek en zwak ook verwaarloosd en misdeeld te voelen. Qua uiterlijk kon ze haar beide zusters niet evenaren en zelfs in haar beste dagen had ze nooit meer bereikt dan het predikaat ‘aardig meisje’. Nu lag ze op de verbleekte sofa in de charmante, kleine salon, waar het elegante meubilair door de inwerking van vier zomers en twee kinderen al enigszins sjofeltjes begon te worden, en toen Anne binnentrad, begroette ze haar met:
‘Hè, ben je daar eindelijk! Ik dacht al dat je niet meer kwam. Ik voel me zo naar dat ik haast niet kan praten. Ik heb de hele ochtend nog niemand gezien!’
‘Wat sneu nu dat je ziek bent,’ antwoordde Anne. ‘En je brief van donderdag klonk nog wel zo opgewekt!’
‘Natuurlijk, ik heb mijn best gedaan er iets van te maken; dat doe ik altijd. Maar ik voelde me toen allesbehalve goed en volgens mij ben ik van mijn leven nog nooit zo ziek geweest als vanmorgen - ze hadden me nooit alleen mogen laten. Stel dat ik plotseling een vreselijke aanval had gekregen en niet bij de bel had kunnen komen! Zo, dus Lady Russell wilde niet binnenkomen. Volgens mij is ze deze zomer nog geen drie keer in dit huis geweest.’
Anne gaf een gepast antwoord en informeerde naar haar echtgenoot.
‘O, Charles is uit jagen! Ik heb hem al vanaf zeven uur vanmorgen niet meer gezien. Ik heb nog gezegd dat ik heel ziek was, maar hij wilde per se gaan. Hij zei dat hij niet lang weg zou blijven, maar het is nu al bijna een uur. Ik zal je zeggen, ik heb deze hele ochtend nog geen mens gezien.’
‘Waren je jongetjes niet bij je?’
‘Jawel, althans, zolang ik hun kabaal kon verdragen; maar ze zijn zo onhandelbaar dat ze me meer kwaad dan goed doen. Kleine Charles trekt zich niets aan van wat ik zeg en Walter wordt
zo langzamerhand al even erg.’
‘Enfin, nu zul je wel snel weer opknappen,’ antwoordde Anne opgewekt. ‘Je weet dat ik je altijd zo weer beter maak. Hoe gaat het met de buren in het grote huis?’
‘Ik zou het je niet kunnen zeggen. Ik heb ze nog geen van allen gezien vandaag, behalve meneer Musgrove, die zopas even bij het raam bleef staan voor een praatje - maar zonder van zijn paard te komen. En ik heb hem verteld hoe ziek ik was, maar er is nog niemand bij me komen kijken. Het zal de jongedames Musgrove wel niet passen en ze sloven zich nu eenmaal niet graag uit.’
‘Misschien komen ze nog wel voor de ochtend voorbij is. Het is nog vroeg.’
‘Ik kan anders heel goed zonder hen. Ze praten en lachen me veel te veel. O Anne, ik voel me zo naar! Het was heel onaardig van je om niet alvast donderdag te komen.’
‘Maar lieve Mary, je stuurde me immers zo’n geruststellende brief! Je klonk zo monter, je zei dat je je uitstekend voelde en dat ik me niet hoefde te haasten; en daarom zul je toch begrijpen dat ik het liefst zo lang mogelijk bij Lady Russell wilde blijven. En behalve dat ik erg met haar te doen had, moest ik zelf nog zo veel regelen, had ik het zo druk dat ik nauwelijks eerder uit Kellynch weg had kunnen gaan.’
‘Nee maar! Waar kon jij het nu in hemelsnaam zo druk mee hebben?’
‘O, een heleboel. Meer dan ik me zo direct voor de geest kan halen, maar ik kan je wel een paar dingen vertellen. Ik heb een duplicaat van de catalogus van mijn vaders boeken en schilderijen gemaakt. Ik ben meerdere malen met Mackenzie de tuin in geweest om te weten te komen en hem te laten weten welke van Elizabeths planten voor Lady Russell bestemd zijn. Ik moest al mijn eigen zaken regelen - boeken en muziek verdelen en al mijn koffers opnieuw pakken omdat ik niet zo gauw had begrepen welke alvast met de goederenwagens meegingen. En ik moest nog iets doen, Mary, wat me erg zwaar viel: zo ongeveer elk huis in het dorp bezoeken om afscheid te nemen. Ik had gehoord dat ze dat graag wilden. Maar al die dingen vergen heel veel tijd.’
‘O, juist,’ - en na een korte stilte: ‘Maar je hebt nog helemaal niets gevraagd over ons diner bij de Pooles gisteren!’
‘Dus je bent toch gegaan? Ik had er niet naar gevraagd omdat ik ervan uitging dat je het partijtje had afgezegd.’
‘O, jawel, ik ben wel gegaan. Ik voelde me heel goed gisteren, tot vanmorgen mankeerde me niets.
1 comment