Het enige wat hij nu met overgave deed, was jagen; en zijn overige tijd verdeed hij zonder iets op te steken uit boeken of andere zaken. Hij was bijzonder opgeruimd van aard en leek zelden te lijden onder de neerslachtige buien van zijn vrouw; hij verdroeg haar onredelijkheid op een manier die soms Annes bewondering opriep. En hoewel hij en Mary vaak onenigheid hadden (waarin zij af en toe meer werd betrokken dan haar lief was, omdat beide partijen een beroep op haar deden), zouden ze heel goed voor een gelukkig paar door kunnen gaan. Ze waren het altijd roerend eens over hun behoefte aan meer geld en hun gretige verlangen naar een gulle schenking van zijn vader; maar ook hierin, zoals in de meeste gevallen, stond hij boven Mary, want terwijl zij het schandalig vond dat een dergelijke gift nog steeds niet was gedaan, voerde hij altijd aan dat zijn vader vele andere bestemmingen voor zijn geld had en bovendien het volle recht bezat het naar eigen inzicht te besteden.

Met betrekking tot de opvoeding van hun kinderen was hij in theorie heel wat beter dan zijn vrouw en in de praktijk zeker niet slecht. ‘Ik zou ze uitstekend onder de duim kunnen houden, als Mary zich er maar niet altijd mee bemoeide,’ hoorde Anne hem vaak verzuchten en daar was ze het volledig mee eens. Als ze daarentegen Mary’s verwijt - ‘Charles verwent de kinderen zo dat ik ze niet in het gareel kan houden’ - aanhoorde, was ze minder geneigd haar instemming te betuigen.

Een van de minst prettige aspecten van haar verblijf hier was het al te grote vertrouwen dat alle partijen in haar stelden, waardoor ze al te veel wist van de geheime grieven van beide families. Allen wisten dat zij enige invloed op haar zuster had en smeekten haar dan ook voortdurend, al dan niet direct, tot in het onmogelijke die invloed aan te wenden. ‘Kon jij Mary maar zover krijgen dat ze zich niet altijd weer een nieuwe ziekte inbeeldt,’ verzuchtte Charles en Mary zei op verongelijkte toon: ‘Al lag ik op sterven, dan nog zou Charles geloven dat mij niets mankeert. Maar Anne, als jij je best zou doen, zou jij hem er vast van kunnen overtuigen dat ik echt heel ziek ben - veel ernstiger dan ik ooit zou toegeven.’

Mary verklaarde: ‘Ik heb er zo’n hekel aan de kinderen naar het grote huis te sturen, ook al wil hun grootmoeder ze voortdurend op bezoek hebben, want zij vertroetelt en verwent ze zo en geeft ze zo veel rommel en zoetigheid, dat ze de rest van de dag thuis misselijk en vervelend zijn.’ En mevrouw Musgrove greep de eerste de beste keer dat ze met Anne alleen was haar kans om te zeggen: ‘O, juffrouw Anne, ik zou graag willen dat mevrouw Charles die kinderen wat meer op uw manier aanpakte! Bij u gedragen ze zich zo anders. Ze zijn echt behoorlijk verwend! Het is jammer dat u uw zuster niet kunt bijbrengen hoe ze hen in toom moet houden. Ik ben niet bevooroordeeld, hoor - ze zijn even aardig en gezond als alle andere kinderen, die arme schatten; maar mevrouw Charles heeft er geen barst verstand van hoe ze hen moet opvoeden. Hemeltjelief, wat kunnen ze soms lastig zijn! Geloof me, juffrouw Anne, om die reden haal ik ze minder vaak in huis dan ik normaal gesproken zou willen. Ik denk dat mevrouw Charles het niet aardig vindt dat ik hen niet vaker uitnodig, maar u weet hoe vervelend het is om kinderen om je heen te hebben die je de hele dag in de gaten moet houden - ‘laat dit, laat dat’ - of die zich alleen maar laten paaien met meer koek dan goed voor hen is.’

Van Mary hoorde ze het volgende: ‘Mevrouw Musgrove denkt dat al haar bedienden zo betrouwbaar zijn - het zou hoogverraad zijn daaraan te twijfelen. Maar ik weet zeker, en ik overdrijf niet, dat haar eerste dienstmeid en haar wasvrouw de hele dag door het dorp lopen te flaneren in plaats van te werken. Ik kom ze overal tegen; ik kan waarachtig geen twee keer naar mijn kinderkamer gaan of ik zie er wel een van hen. Het is dat Jemima het eerlijkste, betrouwbaarste schepsel van de wereld is, anders zouden ze haar beslist nog bederven - want zij vertelde me dat ze haar altijd proberen over te halen om mee te gaan.’ En mevrouw Musgroves kant van de zaak luidde: ‘Ik bemoei me uit principe nooit met de zaken van mijn schoondochter, want ik weet dat het niets zou uithalen; maar ik wil u wel vertellen, juffrouw Anne - want misschien kunt u er iets aan doen -, dat ik geen erg hoge dunk heb van dat kindermeisje van mevrouw Charles. Ik hoor vreemde verhalen over haar: ze schijnt altijd aan de zwier te zijn. En uit eigen ervaring kan ik u zeggen dat ze zich altijd zo piekfijn uitdost, dat elke dienstmeid die haar ziet erdoor verpest raakt. Mevrouw Charles zweert bij haar, dat weet ik wel, maar misschien zou u haar eens in de gaten kunnen houden; want als u iets ziet wat niet in de haak is, kunt u mij dat gerust vertellen.’

Op haar beurt klaagde Mary dat mevrouw Musgrove, wanneer ze met andere families op het grote huis dineerde, weigerde haar de voorrang te geven waar ze recht op had; ze zag niet in waarom ze werd verondersteld zich zo thuis te voelen dat ze haar bevoorrechte plaats niet meer hoefde. En op een dag, toen Anne alleen met de jongedames Musgrove uit wandelen was, zei een van de twee, na een heel betoog over rangen, standen en afgunst te hebben gehouden: ‘Tegen u kan ik gerust vertellen hoe belachelijk sommige mensen zich gedragen als het om hun plaats aan tafel gaat, want iedereen weet hoe weinig u daarom geeft. Maar ik wilde dat Mary er eens op werd gewezen dat ze daar niet zo koppig aan vast moet houden - en vooral dat ze niet altijd zo moet staan te dringen om voorrang voor mama te krijgen. Iedereen weet dat ze er recht op heeft, maar het zou haar beter staan als ze er niet altijd zo’n toestand van maakte. Niet dat het mama ook maar iets kan schelen, maar ik weet dat veel mensen zich eraan storen.’

Hoe kon Anne al deze zaken rechtzetten? Ze kon weinig anders dan geduldig luisteren, alle grieven verzachten en de een verontschuldigen tegenover de ander - weinig anders dan voorzichtig wijzen op de verdraagzaamheid die tussen naaste buren nu eenmaal noodzakelijk is, en die wenk extra kracht bijzetten wanneer hij voor haar zuster was bedoeld.

In alle andere opzichten begon en verliep haar bezoek uitstekend. Haar eigen stemming klaarde op dankzij de verandering van omgeving en gespreksstof, dankzij de drie mijlen die tussen haar en Kellynch lagen, en Mary’s kwalen namen af omdat ze voortdurend gezelschap had. Hun dagelijkse omgang met de andere familie was - aangezien deze hen niet belemmerde in een waardevoller gezelligheid, vriendschap of bedrijvigheid in de cottage - een belangrijk voordeel. In elk geval profiteerden ze er optimaal van, want ze bezochten elkaar iedere ochtend en brachten zelden een avond gescheiden door; en Anne wist zeker dat ze niet half zo veel plezier zouden hebben zonder de indrukwekkende gestalten van meneer en mevrouw Musgrove op hun gebruikelijke plek of het gepraat, gelach en gezang van hun dochters.

Zelf speelde ze beduidend beter dan elk van de jongedames Musgrove, maar omdat ze geen goede zangstem had, geen verstand van de harp en geen liefhebbende ouders om naast haar te zitten en zich van verrukking in de zevende hemel te wanen, werd haar spel nauwelijks gewaardeerd. Ze was zich ervan bewust dat ze hoogstens werd gevraagd uit beleefdheid of om de anderen eens rust te gunnen. Ze wist dat ze alleen zichzelf vermaakte wanneer ze speelde, maar dat was voor haar geen nieuwe ervaring; sinds haar veertiende, sinds het verlies van haar moeder had ze, op een korte periode in haar leven na, nooit meer het geluk gekend om aangehoord te worden, om gestimuleerd te worden door welverdiende lof of werkelijk goede smaak. Ze was gewend aan het gevoel alleen te staan in de muziek en meneer en mevrouw Musgroves innige voorkeur voor het spel van hun eigen dochters en totale onverschilligheid voor dat van ieder ander deed haar meer plezier om hen dan pijn om haarzelf.

Het gezelschap op het grote huis werd soms uitgebreid met andere gasten. Er woonden niet veel mensen in de buurt, maar de Musgroves werden door allen bezocht; ze hielden meer diners en ontvingen meer genode en ongenode gasten dan welke familie dan ook.