Ze waren al met al meer in trek.
De meisjes waren gek op dansen en soms eindigden de avonden spontaan in een klein bal. Op loopafstand van Uppercross woonde een verwante, minder fortuinlijke familie, die voor al haar pleziertjes afhankelijk was van de Musgroves; deze neven en nichten waren altijd bereid te komen, altijd bereid zich nuttig te maken bij een of ander spelletje of dansje. Anne, die de rol van muzikante verkoos boven een actievere functie, speelde uren achtereen de populaire dansen voor hen en ze kon meneer en mevrouw Musgrove niet beter interesseren voor haar muzikale gaven dan met deze dienstwilligheid, die hun vaak het compliment ontlokte: ‘Goed gedaan, juffrouw Anne! Heel goed gedaan! Hemeltjelief, wat vliegen die vingertjes van u over de toetsen!’
Zo verstreken de eerste drie weken. Het werd Sint Michiel en natuurlijk ging Annes hart weer uit naar Kellynch. Het geliefde thuis dat nu aan anderen behoorde; alle dierbare kamers en meubelen, bomen en vergezichten die zich nu aan andere ogen en benen moesten overgeven! Op die negenentwintigste september kon ze aan weinig anders denken en ‘s avonds ontving ze een sprankje medeleven van Mary, die de datum toevallig had genoteerd en nu uitriep: ‘Goeie genade! Was het niet vandaag dat de Crofts naar Kellynch kwamen? Ik ben blij dat ik er niet eerder aan heb gedacht. O, het maakt me zo neerslachtig!’
De Crofts namen het landgoed in bezit met de slagvaardigheid van ware zeelui; en toen was het tijd voor een visite. Mary betreurde deze verplichting - niemand begreep hoeveel pijn het haar zou doen, ze zou het zo lang mogelijk uitstellen -, maar was pas rustig toen ze Charles had overgehaald haar er binnen enkele dagen naartoe te rijden en verkeerde bij thuiskomst in een bijzonder opgewekte, zorgeloze staat van ingebeeld verdriet. Anne was oprecht verheugd geweest dat ze niet over een vervoermiddel beschikte. Toch wilde ze de Crofts graag ontmoeten, en ze was dan ook blij aanwezig te zijn toen zij het bezoek beantwoordden. Ze kwamen; de heer des huizes was afwezig, maar de twee zusters waren samen thuis. En doordat mevrouw Croft toevallig naast Anne terechtkwam, terwijl de admiraal naast Mary zat en zich een zeer prettige gast betoonde met al zijn goedgemutste aandacht voor haar jongetjes, had zij alle gelegenheid om gelijkenissen op te sporen; en waar ze deze niet in uiterlijke trekken kon ontdekken, vond ze ze wel in stem, ideeën of uitspraken.
Mevrouw Croft had, hoewel ze lang noch dik was, iets vierkants, rechts en krachtigs over zich, wat haar verschijning een zekere importantie verleende. Ze had heldere, donkere ogen, mooie tanden en alles bij elkaar een prettig gezicht - al wekte haar wat rode, verweerde huid, resultaat van de vele jaren die ze met haar echtgenoot op zee had doorgebracht, de indruk dat ze iets langer dan haar achtendertig jaren op de aarde had vertoefd. Ze was open, ongedwongen en kordaat in haar optreden, als iemand die geen wantrouwen tegenover zichzelf kent, geen twijfel over haar eigen wensen - maar zonder een zweempje grofheid of gebrek aan vriendelijkheid. Anne was zeer verguld met haar voorkomendheid jegens zichzelf in alles wat met Kellynch van doen had en bovenal was ze blij dat mevrouw Croft - zoals ze reeds in de eerste halve minuut, ja, zelfs op het moment van kennismaking had kunnen vaststellen - blijkbaar niets wist of vermoedde dat haar bevooroordeeld zou kunnen maken. Ze voelde zich op dat punt bijzonder zeker en daarom bijzonder sterk en moedig, totdat een plotselinge opmerking van mevrouw Croft haar deed verstijven van schrik:
‘Ik heb begrepen dat u, en niet uw zuster, degene was met wie mijn broer omging, toen hij hier in de buurt woonde.’
Anne hoopte het tijdperk van het blozen te boven te zijn; het tijdperk van emoties was ze echter beslist nog niet ontgroeid.
‘U had misschien nog niet gehoord dat hij getrouwd is,’ voegde mevrouw Croft toe.
Nu kon ze antwoorden zoals het hoorde en toen uit mevrouw Crofts woorden bleek dat ze over meneer Wentworth sprak, was ze blij niets te hebben gezegd dat niet op beide broers van toepassing was. Ze realiseerde zich onmiddellijk hoe logisch het was dat mevrouw Croft over Edward dacht en sprak, niet over Frederick; en beschaamd om haar eigen vergeetachtigheid informeerde ze met gepaste belangstelling naar de huidige situatie van hun vroegere buurman.
De rest van het bezoek verliep heel rustig, tot ze de admiraal, net voor hun vertrek, tegen Mary hoorde zeggen:
‘Binnenkort verwachten we hier een broer van mevrouw Croft. Volgens mij kent u hem wel van naam.’
Hij werd onderbroken door een wilde aanval van de jongetjes, die zich aan hem vastklemden alsof ze hem al jaren kenden en riepen dat hij niet weg mocht gaan; en aangezien hij zo volledig opging in zijn dreigementen om ze in zijn jaszak mee te nemen enzovoort, dat hij vergat of niet kon afmaken wat hij zojuist had gezegd, moest Anne zichzelf er met alle macht van overtuigen dat het nog steeds om diezelfde broer ging. Daar slaagde ze echter niet voldoende in om niet benieuwd te zijn of er in het andere huis - waar de Crofts eerst langs waren geweest - wellicht iets over was gezegd.
De bewoners van het grote huis zouden die avond naar de cottage komen en omdat het nu te laat in het jaar was om dergelijke bezoekjes te voet af te leggen, werd het geluid van hun koets reeds verwacht toen de jongste juffrouw Musgrove binnenstapte. Hun eerste sombere vermoeden was dat zij haar familie kwam verontschuldigen, zodat ze de hele avond onder elkaar zouden zijn, en Mary stond al klaar om beledigd te zijn, toen Louisa het misverstand uit de weg ruimde door te verklaren dat ze was komen lopen om ruimte over te laten voor de harp die in de koets werd meegebracht.
‘En ik zal jullie uitleggen waarom,’ voegde ze eraan toe. ‘Ik ben vooruit gekomen om jullie te vertellen dat papa en mama erg van streek zijn vanavond, vooral mama; ze denkt maar steeds aan die arme Richard! Daarom leek het ons het beste om de harp maar mee te nemen, want daaraan lijkt ze meer plezier te beleven dan aan de pianoforte. En weten jullie waarom ze zo van streek is? Toen de Crofts vanochtend bij ons waren - daarna zijn ze toch hier geweest? - lieten ze zich ontvallen dat haar broer, kapitein Wentworth, onlangs naar Engeland is teruggekomen of afgemonsterd is of iets dergelijks, en binnenkort bij hen op bezoek komt. En ongelukkig genoeg bedacht mama zich toen ze weg waren dat Richard ooit een kapitein had gehad die Wentworth heette, of iets wat erop leek - ik weet niet wanneer of waar dat was, maar het was nog ver voor zijn dood, arme ziel! En toen ze zijn brieven en andere spullen ging doorzoeken, ontdekte ze dat het klopte en ze weet absoluut zeker dat dit diezelfde man is. Ze is er helemaal vol van en van die arme Richard! Dus moeten we allemaal zo opgewekt mogelijk dóen, zodat ze niet te veel over al die droevige zaken gaat piekeren.’
Het ware verhaal achter dit pathetische stukje familiegeschiedenis was dat de Musgroves de pech hadden gehad een lastige, hopeloze zoon te krijgen en het geluk hem nog voor zijn twintigste kwijt te raken; dat hij naar zee was gestuurd omdat hij aan wal dom en onhandelbaar was, dat zijn familie nooit veel om hem had gegeven, maar meer dan hij verdiende, dat ze zelden van hem hadden gehoord - en dat ze hem nauwelijks hadden betreurd toen het bericht van zijn overlijden twee jaar geleden vanuit een ver land Uppercross bereikte.
Hij was, al deden zijn zusters hun uiterste best voor hem door hem ‘arme Richard’ te noemen, nooit meer geweest dan een stompzinnige, harteloze, nutteloze Dick Musgrove, die nooit iets had uitgevoerd om meer dan die afkorting van zijn naam te verdienen, dood of levend.
Hij was een aantal jaren op zee geweest en had in de loop van de vele overplaatsingen waar marinekorporaals nu eenmaal mee te maken krijgen - zeker die korporaals waar elke kapitein wel van af wil - zes maanden aan boord van de Laconia gewerkt, het fregat van kapitein Frederick Wentworth. En vanaf de Laconia had hij, op aandringen van zijn kapitein, de enige twee brieven geschreven die zijn vader en moeder ooit tijdens zijn afwezigheid van hem hadden ontvangen, dat wil zeggen, de enige twee belangeloze brieven; in alle andere had hij alleen om geld gevraagd.
In beide brieven had hij zich lovend over zijn kapitein uitgelaten, maar zij waren zo gewend geen aandacht aan dergelijke zaken te schenken, zo onopmerkzaam en onverschillig als het om namen van mannen of schepen ging, dat die lof destijds weinig indruk had gemaakt. En dat mevrouw Musgrove zich nu uitgerekend op deze dag opeens de naam Wentworth herinnerde in verband met haar zoon, was waarschijnlijk het gevolg van een uitzonderlijke vlaag van helderheid, zoals die wel eens voorkomen.
Ze had zijn oude brieven opgezocht en ontdekt dat alles was zoals ze had vermoed; en het herlezen van deze brieven na al die tijd - haar arme zoon voorgoed weg en de ernst van zijn fouten vergeten - had haar hevig aangegrepen en haar in diepere rouw gedompeld dan het bericht van zijn dood zelf destijds had gedaan. Ook meneer Musgrove was ontroerd, zij het in mindere mate, en toen ze de cottage binnenkwamen, hadden ze duidelijk allereerst de behoefte aan een geduldig gehoor voor hun klaagzangen en vervolgens aan alle troost die een vrolijk gezelschap maar kon bieden.
Hen zo veel over kapitein Wentworth te horen spreken, steeds opnieuw zijn naam te horen terwijl ze zich het hoofd braken over vroeger en tenslotte concludeerden dat het misschien, dat het beslist diezelfde kapitein Wentworth moest zijn die zij zich herinnerden van een of twee ontmoetingen na hun terugkeer uit Clifton - een bijzonder knappe jongeman, maar ze konden niet zeggen of het nu zeven of acht jaar geleden was - dit alles was een nieuw soort beproeving voor Annes zenuwen. Ze besefte echter dat het er een was waartegen ze zich zou moeten wapenen. Aangezien hij inderdaad in Kellynch werd verwacht, zou ze zichzelf moeten leren op dat punt niet te gevoelig te zijn. En later op de avond bleek dat hij niet alleen verwacht werd, en zeer binnenkort al, maar dat de Musgroves bovendien uit warme dankbaarheid voor zijn goedheid jegens arme Dick en uit groot respect voor zijn karakter - gewaarmerkt als het was door Dicks verblijf van zes maanden op zijn schip en door zijn welgemeende, zij het niet geheel correct gespelde lof: ‘een knape, kranige keerel maar zeurt veels te veel over de scoolmeester’ - hadden besloten kennis met hem te maken en hem thuis uit te nodigen zodra ze wisten dat hij was gearriveerd.
Dit voornemen bracht hun mede de troost die ze die avond hadden gezocht.
7
Het duurde nog een paar dagen en toen werd bekend dat kapitein Wentworth in Kellynch was aangekomen. Meneer Musgrove had hem bezocht en bij thuiskomst uitvoerig geprezen en tegen het eind van de volgende week zou hij met de Crofts in Uppercross komen dineren.
1 comment