En hoewel elk beroep op zich noodzakelijk en eerbaar is, is het - en daar ben ik al jaren van overtuigd -in feite alleen hun gegeven die niet gedwongen zijn een beroep uit te oefenen, die een regelmatig leven op het platteland kunnen leiden, zelf hun dagen kunnen inrichten, zich aan hun eigen liefhebberijen kunnen wijden, op hun eigen landgoed kunnen wonen en zich niet met de ellendige strijd om het bestaan bezig hoeven te houden - en ik herhaal: is het alleen hun gegeven hun gezondheid en schoonheid zo lang mogelijk te behouden. Verder zijn er bij mijn weten geen mannen die niet iets van hun charme verliezen zodra ze niet meer tot de allerjongsten behoren.’

Het leek wel of meneer Shepherd in zijn naarstige pogingen Sir Walter voor het idee van een marineofficier op Kellynch Hall te winnen met een vooruitziende blik gezegend was geweest, want de allereerste blijk van interesse voor het huis was afkomstig van een zekere admiraal Croft, die hij enige tijd later toevallig ontmoette tijdens de driemaandelijkse rechtszitting in Taunton - overigens had hij via een Londense zakenrelatie reeds over hem gehoord. Blijkens het verslag dat hij in allerijl op Kellynch kwam uitbrengen, was admiraal Croft oorspronkelijk afkomstig uit Somersetshire en wilde hij, nu hij een aardig vermogen had vergaard, weer in zijn geboortestreek gaan wonen. Hij was naar Taunton gegaan om enkele van de aangeboden huizen in de directe omgeving te bekijken, maar deze stonden hem geen van alle aan en toen hij bij toeval hoorde (alles verliep precies zoals hijzelf had voorzien, stelde meneer Shepherd vast: Sir Walters zaken konden niet geheim blijven), toen hij bij toeval hoorde dat Kellynch Hall misschien verhuurd zou worden en ontdekte wat meneer Shepherds relatie tot de eigenaar was, had hij zichzelf aan hem voorgesteld en om nadere inlichtingen gevraagd. Tijdens een vrij langdurig onderhoud had hij wel bijzonder veel belangstelling getoond voor iemand die het huis slechts uit beschrijvingen kende en zijn uitgebreide levensbeschrijving had meneer Shepherd ervan overtuigd dat hij een betrouwbare, geschikte huurder zou zijn.

‘En wat is die admiraal Croft voor iemand?’ vroeg Sir Walter op koele, wantrouwige toon.

Meneer Shepherd haastte zich hem te verzekeren dat admiraal Croft een bijzonder knappe, fris en gezond ogende man was, weliswaar een beetje verweerd, maar niet heel erg, en een echte heer in al zijn ideeën en manieren. Hij zou waarschijnlijk niet moeilijk doen over de voorwaarden - wilde gewoon een gerieflijk huis dat hij zo gauw mogelijk kon betrekken. Hij wist dat hij voor die weelde moest betalen, wist hoeveel een gemeubileerd huis van zo veel allure zou moeten opbrengen - zou niet vreemd hebben opgekeken als Sir Walter meer had gevraagd. Hij had naar de omliggende gronden geïnformeerd - zou graag toestemming krijgen om er te jagen, zeker, maar maakte er geen punt van - nam naar eigen zeggen wel eens een geweer mee naar buiten, maar schoot nooit iets - in elk opzicht een echte heer.

Meneer Shepherd hield een welsprekend betoog en wees Sir Walter op de bijzondere familieomstandigheden van de admiraal die hem als huurder zo aantrekkelijk maakten. Hij was getrouwd en had geen kinderen: beter kon het niet. Zonder een vrouw in de buurt werd een huis niet goed verzorgd, wist meneer Shepherd, en hij kon niet zeggen of het meubilair meer te lijden had van de afwezigheid van een vrouw of de aanwezigheid van veel kinderen. Het meubilair kon nergens in betere handen zijn dan bij een vrouw zonder kinderen. Hij had mevrouw Croft ook ontmoet; zij was met de admiraal meegekomen naar Taunton en had het gesprek over de kwestie voor het grootste deel bijgewoond.

‘En zij kwam over als een zeer beschaafde, elegante, schrandere vrouw,’ vervolgde hij. ‘Ze stelde nog meer vragen over het huis, de voorwaarden en de lasten dan de admiraal zelf en leek veel ervaring in zakelijke aangelegenheden te hebben. En bovendien, Sir Walter, ontdekte ik dat ze niet geheel zonder connecties is in deze streek, evenmin als haar echtgenoot; dat wil zeggen, ze is de zuster van een heer die ooit in deze buurt heeft gewoond. Ze heeft het me zelf verteld, de zuster van de heer die enkele jaren geleden in Monkford woonde! Goeie genade, hoe heet hij ook weer? Zijn naam is me op het moment even ontschoten en ik heb hem nog wel pas geleden gehoord. Penelope, kind, weet jij nog hoe die heer heette die in Monkford woonde, de broer van mevrouw Croft?’

Maar mevrouw Clay was zo verdiept in haar gesprek met juffrouw Elliot dat ze de vraag niet hoorde.

‘Ik heb geen idee over wie je het hebt, Shepherd; ik kan me niet herinneren dat er na de oude landvoogd Trent ooit nog een heer in Monkford heeft gewoond.’

‘Goeie genade! Dat is me toch wat! Zo meteen vergeet ik mijn eigen naam nog. Ik heb die naam zo vaak gehoord, kende die heer zo goed van gezicht, heb hem wel honderd keer gezien. Hij kwam me nog eens om advies vragen, herinner ik me, over een vergrijp van een van zijn buren, een boerenknecht die zich toegang tot zijn boomgaard had verschaft - muur vernield, appels gestolen, op heterdaad betrapt - en die er vervolgens, tegen mijn advies in, met een heel gunstige regeling af is gekomen. Het is me toch wat!’

Na even te hebben gewacht zei Anne:

‘Ik denk dat u meneer Wentworth bedoelt.’

Meneer Shepherd was een en al dankbaarheid.

‘Wentworth heette hij! Het was meneer Wentworth. Hij had een predikantsplaats in Monkford, weet u nog, Sir Walter, twee of drie jaar geleden? Kwam hier rond 1805, geloof ik. U herinnert zich hem vast nog wel.’

‘Wentworth? O, ja! Meneer Wentworth, de predikant van Monkford. Je zette me op het verkeerde spoor door over een heer te beginnen. Ik dacht dat je het over een landeigenaar had. Meneer Wentworth was niets bijzonders, herinner ik me, geen connecties van betekenis, had niets met de familie Strafford te maken. Wonderlijk hoe de namen van veel adellijke families tegenwoordig zo gewoon zijn geworden.’

Omdat meneer Shepherd begreep dat deze connectie van de Crofts hen niet bij Sir Walter tot aanbeveling strekte, kwam hij er niet meer op terug. In plaats daarvan weidde hij met alle mogelijke geestdrift uit over de omstandigheden die meer voor hen spraken: hun leeftijd, hun kinderloosheid, hun vermogen, de hoge verwachtingen die ze van Kellynch Hall hadden en hun gespannen hoop op het voorrecht het te mogen huren; hij deed het voorkomen of ze zich geen groter geluk konden voorstellen dan de huurders van Sir Walter Elliot te zijn - beslist een opmerkelijke wens voor wie bekend verondersteld mocht worden met Sir Walters ware opvattingen over de plichten van een huurder.

Zijn opzet slaagde echter en hoewel Sir Walter niemand die in zijn huis wilde wonen het licht in de ogen zou gunnen en vond dat de Crofts al te goed af waren omdat ze het onder de strengste voorwaarden mochten huren, was hij na enig praten bereid om meneer Shepherd het contract te laten opstellen. Hij machtigde hem om admiraal Croft, die nog in Taunton was, te bezoeken en een datum voor de bezichtiging van het huis af te spreken.

Sir Walter was niet heel wijs, maar had toch voldoende van de wereld gezien om te weten dat zich waarschijnlijk geen huurder zou aandienen die op alle belangrijke punten onberispelijker was dan admiraal Croft tot nu toe overkwam. Zo ver reikte zijn inzicht wel en zijn ijdelheid vond nog enige vertroosting in de maatschappelijke positie van de admiraal, die net hoog genoeg, maar niet te hoog was. ‘Ik heb mijn huis verhuurd aan admiraal Croft’ zou uitstekend klinken, veel beter dan gewoon meneer; meneer vereiste (op misschien zo’n vijf gevallen in het hele land na) altijd enige uitleg. Een admiraal getuigde van zijn eigen rang, maar kon een baronet nooit overschaduwen.