- Zal je je vastklemmen om mijn hals? - Ja, o ja. - Kom dan... Zij slaakte een kreet van geluk. Hij boog de knieën en zij steeg op met een kloppende, bonzende hartje: Tussen zijn vlammende wieken, op zijn zeer brede rug, zat zij bijna veilig als in een nest van zilveren veren. - Vertrouw niet op mijn vleugels, waarschuwde hij. Ik beweeg ze bij iedere slag. Ze gaan open, dicht, open, dicht. Klem je vast om mijn hals. Bind je vast in mijn manen. Als je niet bang bent en als je niet wordt duizelig en ziek, zal je niet vallen, hoe hoog ik ook ga. Durf je, Psyche? - Ja... Zij bond zijn manen rondom haar middel, als waren het sterke touwen van goudene vlas. Zij omhelsde zijn hals. - Ik ben klaar, sprak ze moedig. Hij steeg, heel langzaam, met brede vlerken. Onder hem, onder haar, zonk weg het terras. Zij sloot de ogen, zij haalde geen adem, en het bloed vloeide heen uit haar hartje. Onder haar zonk weg het kasteel. - Hou op! smeekte zij. Ik sterf...! - Dat dacht ik wel, Psyche. Je bent veel te zwak. Je kan niet met me stijgen... Zij opende even de ogen. Zij zat op zijn rug in het zilverdons, waar zijn schachten vasthechtten aan zijn goudblonde lendenen. En rondom haar duizelden kringen van licht en van lucht heel snel. - Daal! smeekte zij. O, daal. Ik kan niet meer, ik heb geen adem. Ik sterf. Hij daalde...
1 comment