- Wat...? Wat zeg je, Chimera? vroeg zij met haar stem bleek van angst. Wat wil je? Wat meen je? Je rust hier toch mét me, in de zacht paarse nacht en onder de blauwe bomen? Je laaft je toch mét me aan dadels en bron? Je laat me toch slapen in schaûw van je vleugels en je zal over me waken in d'ontzaglijke nacht?
- Neen, kleine Psyche. Ik ga, verder en verder, en dan keer ik weer. Dan zie je me weer in de lucht, na weken... na maanden misschien...
- Je wilt me verlaten? Hier, in de woestijn!?
- Heb moed, kleine Psyche: je bent nu te moe om verder met mij door het ruim te kruisen. Je zou glippen van mijn rug in het niets. Blijf hier. Hier is een lieve oase, hier zijn dadels en murmelend water...
Zij slaakte een kreet, die verstikte in haar snikken. Zij slaakte een tweede, die in de verte van de woestijn de hyena's deed schrikken en spitsen de oren. Zij slaakte een derde, die verscheurde de nacht en de sterren trilden van medesmart.
- Alleen! kreet zij uit en zij wrong haar handjes. Alleen!! O, Chimera, je laat me alleen bij dadels en bron en ik dacht... en ik hoopte nog, dat je met me zou blijven, koning in je regenboogland! Alleen, je laat me alleen, in woestijn van zand, in niets dan zand, zand onder de nacht, bij een enkele boom, en een handjevol water. Alleen!! O, Chimera, dat kan je niet doen...! Want ik heb je lief; ik aanbid je met heel mijn ziel, en sterven zal ik van smart en van tranen. Chimera, als je me vlucht! Ik heb je lief: ik aanbid je goudene ogen, je bronzene stem, je stomende adem, je hijgende flanken; de manen, waarmee ik me bond, je vlammende wieken, die ver me brachten, verder en verder... Tot hier...!! O, Chimera, vlij neer je dampende leden in de schaduw van de nacht, leg neer je edele hoofd in mijn armen en mijn schoot en samen zullen wij rusten en morgen vliegen wij verder, verenigd voor altijd!
- Ik kan niet, o kleine Psyche. Ook ik heb je lief, zoete vracht, die lag tussen mijn vlerken; klein kapelletje, zwak van wiekjes, dat leende de kracht aan mijn vlucht, maar nu...
- Maar nu, o Chimera, Chimera, maar nu...??
- Maar nu moet ik heen, volvoeren mijn eenzame tocht heen en weer, zonder doel mij bekend... Vaarwel, kleine Psyche, en hoop op het leven, hoop op morgen...
Hij breidde de wieken, zijn leden trilden, hij steeg in de lucht. Zij wrong de armen, de handen: zij snikte, zij snikte...
- Heb medelijden!! smeekte zij. Erbarmen, erbarmen! Wat heb ik gedaan? Waarom straf je me zo? Mijn God, wat heb ik gedaan! Ik heb vertrouwd, gehoopt, mijn ziel gegeven in geluk... Wordt dan geluk gestraft? Is het niet goed te hopen, te vertrouwen en lief te hebben? Moest ik dan wantrouwen en haten? Wat vraag ik! Hij hoort mij niet meer! Wat kunnen mij schelen de raadsels van leven. Hem heb ik lief en in mij is niets dan mijn liefde en wanhoop, en om mij is de woestijn en de nacht, en nu... nu moet ik sterven!!
Zij snikte en haar tranen vloeiden. Zij was alleen. Om haar doomde de nacht, om haar strekten de zanden zich uit tot aan de nauw zichtbare einder.
1 comment