Heel ernstig, als Astra stond voor het bord, en rekende sommen uit, keek Psyche naar haar hoofd, tussen haar ravenzwarte haren. Of Psyche ging op het terras, en tuurde door de telescoop, maar zij zag niets dan heel hel licht, en haar ogen deden er pijn van...

naar boven

4


Des avonds voor het slapen, kwam Psyche bij de koning. Wel honderd jaren was hij oud, zijn baard hing tot zijn gordel af, en meestal las hij in de geschiedrollen van het rijk, die de ministers hem brachten iedere dag.
Maar 's avonds klom Psyche op zijn knieën en verborg zich in zijn baard, of zat aan zijn voeten in de plooien van zijn tabbaard, en de rol viel op de grond, en kronkelde ineen, en de dorre grote hand van de almachtige heerser streelde het kopje van zijn derde, prinsesje met de vleugeltjes.
- Vadertje, vroeg eens Psyche: waarom heb ik vleugeltjes, en kan ik toch niet vliegen?
- Je hoeft niet te vliegen, kindje; je bent veel veiliger bij mij dan als je was een vogeltje in de lucht.
- Maar waarom heb ik dan vléugeltjes?
- Dat weet ik zo niet, mijn kindje...
- Waarom heb ik vleugeltjes, en Astra een levende star op het hoofd, en Emeralda juwelen ogen?
- Omdat je prinsessen bent: die zijn anders dan andere meisjes.
- En waarom, vadertje, fluisterde Psyche geheimzinnig: heeft Emeralda een hart van robijn...
- Neen, kindje, dat heeft ze niet: ze heeft wel ogen van smaragd, omdat ze is een prinses - zoals Astra heeft een star, en jij twee mooie vleugeltjes - maar ze heeft een menselijk hart.
- Neen, vadertje, neen: haar hart is van edelsteen.
- Wie zegt dat dan, mijn kindje?
- De voedster zegt het, vadertje, haar eigen pages, de wachters aan de poorten, en de wijze heren, die bij Astra komen.
De koning werd heel bedroefd: zij zagen elkaar diep in de ogen, en zij omhelsden elkaar, want de koning was treurig, om wat hij zag in het verschiet, en Psyche werd bang: zij beefde als ze dacht aan Emeralda.
- Kleine Psyche, vroeg haar oude vader: wil je me nu wat beloven?
- Ja, vadertje.
- Zal je altijd bij me blijven, kleine Psyche? Veilig ben je hier, nietwaar, en de wereld is zo groot, de wereld is zo boos. De wereld is vol verlokking en raadsel. Er zweven door de luchten gevleugelde paarden; er hurken in woestijnen reusachtige sfinxen; er zwerven door de bossen duivelachtige faunen... Er worden in de wereld tranen geweend, die beken vormen, en in de wereld verschenkt men zijn edelste recht voor het laagste genot... Blijf bij mij, Psyche, dwaal nooit te ver af, want onder ons slot gloeit de Onderwereld...! En het leven is als een vorstin, een wrede vorstin met een hart van steen...
- Van edelsteen, als Emeralda, dacht Psyche stil.
- Die vaart in triomftocht met jubelkar over het teerste en liefste heen, en drukt het morsdood in de diepe voren van modder... O, Psyche, kleine Psyche, beloof me, blijf altijd hier in dit veilig slot: blijf altijd bij je vader!
Ze begreep hem niet. Zijn ogen, zeer groot en bezield, zagen over haar heen in de ijlte, met onuitsprekelijke treurigheid. Toen wilde Psyche hem troosten. Zij omhelsde hem in haar armpjes bloot, zij verdween als in zijn baard, en zij fluisterde speels:
- Ik blijf altijd bij je, hoor, vadertje...
Hij drukte haar aan zijn hart, hij begroef haar aan zijn borst. Toen dacht hij, dat hij spoedig sterven zou...

naar boven

5


Psyche was dikwijls zeer eenzaam, maar toch had zij veel: zij had de bloemen, de vogelen; zij had de kapellen, die dachten, dat zij een grotere zuster was; zij had de hagedisjes, waar ze mee speelde, en die zij als een dingetje van smaragd hield tegen haar sluier aan; zij had de zwanen in de diepe slotgrachten, die haar volgden, als zij op de groene wallen liep; zij had de wolken, die aandreven van de verre eilanden en paradijzen daarginds; zij had de wind, die haar balladen zong, de regen, die ruiste nat op haar neer, en haar wiekjes vol parelen zaaide. Zij had ook wel gaarne willen spelen met de pages in de hallen, willen lachen met de schildknapen in de wapenzaal, willen luisteren naar de krijgsverhalen van de gebaarde hellebaardiers aan de poorten, maar zij was een prinses en wist, dat zij dat niet doen mocht, en zij liep ze altijd heel waardig voorbij, meisjeskuis in haar fijne dunne sluier, die haar broze leedjes half naakt liet. Dat was de edele Naaktheid, die haar prinsesselijk privilege was, haar met de Vleugels geschonken aan haar wieg door de Fee der Geboorte, zoals aan Emeralda was geschonken het Juweel, en aan Astra de Star.