Want nooit zou Psyche Juweel mogen dragen of Star, en nooit zouden Emeralda of Astra naakt mogen gaan. Elke prinses had haar voorrecht, privilege van geboorte. En het was aanbiddelijk van onbewuste, jonkvrouwelijk tedere onbesmetbaarheid, Psyche met haar karmozijn-schitterende wiekjes te zien komen, naakt in de plooien haars sluiers, langs de schildknapen en soldaten, die presenteerden hun degen of hellebaard, als de prinses nimfe-biank hen voorbij trad. Psyche was dikwijls heel eenzaam, want haar voedster was oud en dommelde over haar spinnewiel; speelnoten had Psyche niet, omdat zij was een prinses, en hofdames zou ze eerst later krijgen, als zij ouder was en deftiger.
Maar met de vogelen en de wolken en de wind wist Psyche te spreken en te lachen, en zij verveelde zich zelden, hoewel zij soms wel eens verlangde niet meer te zijn: Prinses van de Naaktheid met de Wieken, maar één dier heel gewone boerinnetjes, zoals zij daarginds de koeien zag melken, of in de wijnoogst de dikke trossen druiven zag plukken, onder het gezang van de persers: mooie bruine jongens met stevige armen, die de meisjes omhelsden in rondedans.
Psyche dwaalde maar rond langs de tinnen, Psyche zag naar de wolken en sprak met de wind, en zij vroeg aan de wind vlucht aan haar vleugels te geven, opdat ze zou vliegen kunnen, ver, naar de opalen landschappen toe, die telkens verschoten en wisselden. Maar de wind ruiste weg met een klapperend geflapper van vlerken, dat Psyche benijdde, en éven, vergeefs, trilden haar wiekjes na. Psyche zag naar de wolken. Die dreven zo statig in allerlei vormen, van schepen, van zwanen, van paarden, en nooit bleef de vorm: steeds wisselden, dikblank in het blauwe van ether, de vluchtige schijngestalten. Nu zag zij drie zwanen, die trokken een boot, waar drie vrouwen in stonden, die menden de zwanen; nu zag zij de vrouwen worden één toren, de zwanen één draak, en van heel ver kwam-aan een ridder, gezeten op een gevleugeld ros. Maar nu werd het langzaam een kudde van kleine en zilvergevachte donzige schaapjes, die graasden verweg in de zonneschijn als in een gouden weide. De ridder verzonk, maar het ros zweefde nader en hoog over de torens van het kasteel dreef het op zijn wieken de schaapjes na.
Dan droomde Psyche 's nachts van de zwanen, de toren, de draak, de ridder, het ros. Maar het liefst was haar het ros, omdat het sterke vleugelen had. En de volgende morgen tuurde zij van de tin of het ros weer aan zou zweven. Maar dan was de hemel of grauw van de regen, of blauw van wolkeloosheid, of gezaaid vol witte pauweveren, prachtige pluimen, maar roerloos in de allerhoogste lucht. Veranderde dan de wind, als zij vroeg: toe, waai nu weer uit het Oosten; ga weg, Noordewind, met je grauwe gevaarten, ga weg; ga weg, Westewind, met je urnen van regen; ga weg, Zuidewind, met je pauweveren; kom nu, wind uit het Oosten, met je schatten van weeldevisioenen, je draken, je paarden, je meisjes met zwanen... dan woeien de wisselende wolken aan en speelden een opera hoog in de lucht, en Psyche, verrukt, zat te turen.
Dan kwam ook weer na weken, nadat zij in weken het had gemist, het gevleugelde ros. En zij wenkte het met de vinger, opdat het komen zou, dalen zou tot haar neer. Maar het vlerkte voorbij en over het slot. Dan miste zij het weer dagen lang, en boos zag zij naar de luchten en schold op de wind. Maar dan kwam het weer, en zij wenkte het lachende, wenkte met haar vingertje. Het ros steigerde hoog, de vleugels stonden recht in de lucht, en, o wonder, haar wenkte het ros nu te komen hoog, tot hem op. Zij knikte, dat ze niet kon, schokte hulpeloos met haar schoudertjes, trilde bevende met haar vleugeltjes, en bewoog haar armen wijduit om te zeggen, dat zij niet kon. En het ros stormde weg op de adem van de wind uit het Oosten. Dan weende Psyche, en treurig zat zij te kijken naar de verre, verre landschappen toe, die zij nimmer zou bereiken.
Maar na weken, daar woei weer de schatten-aanvoerende wind, daar verscheen weer het ros aan de kimmen, en het wapperde aan, Psyche wenkte het ros, haar hartje zwaar van hoop en twijfel, hoop en twijfel... Het ros steigerde, het ros wenkte haar... Zij beduidde, dat zij niet kon, en ach, zij vreesde, dat het weer wegstormen zou, het ros met de krachtige wieken.
1 comment