- Wie is de Macht?
- God...
- Wie is God? O, zeg mij nog meer? Vertel mij nog meer! Ga nog niet heen! Ik verlang nog zoveel aan je te vragen, van je te horen. Ik ben zo dom. Ik heb zo ontzettend naar je verlangd. Nu ben je gekomen. En nu wil je weer voort!
- Vraag mij geen wijsheid: ik heb er geen. Vraag wijsheid aan de sfinx; vraag vlucht aan mij.
- O, blijf nog! Tril niet zo met die wieken van vlam! Wie is de sfinx? O Chimera, geef mij geen wijsheid, maar vlucht!
- Nu niet...
- Wanneer dan?
- Later...
- Wanneer later?
- Vaarwel.
- O, Chimera, Chimera...!
Het ros had reeds breed zijn wieken gespreid. Het steigerde. Maar Psyche, plotseling, sloeg beide armen rondom zijn hals en hing zich aan zijn manen.
- Laat mij, kleine prinses! riep het ros. Ik stijg snel, en je zal vallen, te pletter op het bazalt! Laat mij los.
En langzaam steeg het op... Psyche was bang; zij opende haar armen, zij duizelde, viel tegen de tinne aan, en kneusde een van haar wiekjes. Dat deed pijn...
Maar zij achtte het niet: het ros was al hoog in de lucht, en zij volgde zijn spoor met de ogen...
- Het is weg, dacht zij. Zou het weer komen? Of zou ik het gezien hebben voor de eerste en laatste maal? Als een droom is het aangedreven, uit verre landschappen aan, naar verdere hemelen heen... O, wat schijnt de wereld vaal! Hoe dof is de kim! En wat voel ik duizelig... Mijn wiekje doet pijn...
Zij streek met haar handje de kreuk uit het wiekje, zij streek het strelend weer glad, en de tranen liepen over haar wangen.
- Akelige wiekjes! Ze kunnen niet vliegen, ze kunnen niet volgen de sterke Chimera! Ik heb zo verdriet, zó verdriet!! Toch... neen... Is dat verdriet! Is dat geluk? Ik weet niet... Ik ben heel gelukkig...! Ik ben zo weemoedig... Hoe mooi was hij, hoe sterk, hoe glanzend, hoe prachtig, hoe snel, hoe wijs, hoe edel, hoe breed van vlucht, hoe breed van vlucht!! Wat ben ik zwak bij hem... Een kind, een zwak kind; een zwak naakt kindje met vleugeltjes...