Toen ik na een paar uur ging kijken, zag ik dat het vuur nog zachtjes gloeide. Pookte ik erin, dan schoten de vlammen op. Maar als ik ze met as en aarde bedekte, bleef het vuur zachtjes smeulen. Zo ontdekte ik dat ik het vuur ‘s-nachts door kon laten gloeien door het met hout, as, groene twijgen en zand te bedekken. Als ik er dan ‘s-ochtends in porde, laaiden de vlammen meteen weer op. Ik kon dus voortaan rustig doorslapen. Maar ik moest wel zorgen dat ik een grote voorraad brandhout had voor het natte seizoen begon.
Terwijl ik druk aan het sprokkelen was, leerde ik de verschillende soorten hout kennen. Eén boom had zulk hard hout, dat het me wel een dag kostte om er een priem van te snijden. De volgende dag sneed ik er een mes van, dat me heel goed beviel.
Weer een andere dag vond ik prachtig gekleurd, rossig hout en daarna hout dat heerlijk geurde. Ook kwam ik eens langs een boom waarvan de bast losliet. Ik wreef er met m’n vinger tegen en stak die toen zonder na te denken in m’n mond. “Bah,” riep ik, en spuugde het uit. “Zoiets bitters heb ik nog nooit geproefd! Het lijkt wel kina, het goedje dat ze in Marokko aan mensen met koorts geven…Weet je wat, ik neem wat van die bast mee naar m’n hol. Je kunt nooit weten of het van pas komt.”
Op m’n kalender, die ik heel precies bijhield, stond dat het nu eind augustus was. Het was ‘s-ochtends vroeg al zó heet dat ik geen puf had om op jacht te gaan. Ik had twee hoeden over elkaar op, een van touw en een van gevlochten bladeren. En onder m’n voeten was het zand zo heet dat ik er amper op kon lopen. De vogels hielden zich stil in deze hitte. De hele natuur leek de adem in te houden, wachtend op wat er zou komen…
Want langzaam vulde de hemel zich met dikke, zwarte wolken. En plotseling begon het te regenen. Het water viel als een gordijn uit de lucht, uren en uren achter elkaar. Zoiets had ik nog nooit gezien. Dit moest de moesson zijn. Er zouden nog vele regendagen volgen. Er was geen doorkomen aan, thuisblijven was de boodschap. Gelukkig hield de regen ‘s-avonds wel eens op en kon ik wat eten bij elkaar scharrelen. Zo vulde ik m’n tas weer met die zoete aardappelen en ik hamsterde ook nog maïskolven. Maar verder had ik niet veel. ‘s-Avonds op jacht gaan had geen zin, oesters waren er niet en er was geen schildpad meer te bekennen!
Maar op een dag was er zomaar opeens een paar uur zonneschijn. Ik trok er onmiddellijk op uit.
1 comment