Ik trok me er niets van aan en werkte gewoon door. Maar ik voelde me zo ziek en had het zo ontzettend koud dat m’n tanden klapperden, terwijl het toch heel warm was. Ik kon amper meer op m’n benen staan en ging maar weer naar bed, om wat te slapen. Maar dat lukte helemaal niet. M’n hoofd leek wel uit elkaar te barsten. Eerst had ik het ijskoud, maar nu kreeg ik het gloeiend heet en toch kon ik niet zweten. Ik was dan geen dokter, maar snapte maar al te goed dat ik heel ziek was.

Op het schip had ik de bemanning over malaria horen praten. Die ziekte had mij nu ook te pakken. Ik had een onlesbare dorst, maar na iedere teug werd m’n tong weer net zo droog als daarvoor. Niets hielp, ik stikte bijna van de hitte, ik had knallende hoofdpijn en alles deed pijn. Eindelijk viel ik in slaap en begon ik te zweten. Toen ik wakker werd, voelde ik me al beter. Maar ik had nog steeds een razende dorst en m’n watervoorraadje was op. Er zat niks anders op dan naar de bron te strompelen. Dat ging voetje voor voetje, en bij de bron moest ik wel een halfuur bijkomen voor ik weer terug kon. Stel dat ik weer zo’n koortsaanval kreeg, kon ik daar dan niets tegen doen? Ik dacht aan de bast van de kinaboom. Maar toen ik eraan knaagde, vond ik de bittere smaak zo smerig dat ik er snel mee ophield. Ik voelde me toch al veel beter.

Maar helaas! De volgende dag ging het weer veel slechter met me en de dag daarna kreeg ik vreselijk hoge koorts. Ik kon niets anders dan in m’n bed liggen en kreunen. Ik begon te ijlen en lag te woelen in m’n bed. Had ik maar water! Ik zag m’n vader en m’n lieve moeder voor me: ze pakten m’n handen, maar ineens waren ze verdwenen en werd ik omringd door een horde brullende apen. Ik sloeg woest om me heen om me van die apen te bevrijden. Toen schoot ik overeind en staarde ik strak voor me uit. “Lieve God,” riep ik, “help me toch!” Moedeloos pakte ik een groene tak, die ik de vorige dag als wandelstok had gebruikt. Ik begon eraan te zuigen. Jakkes, wat smaakte dat bitter. Maar toch knaagde ik verder; alles was beter dan die kurkdroge tong en die vreselijke dorst.

Ik viel flauw en moet uren buiten westen zijn geweest, want toen ik weer bijkwam, scheen de zon en was het al middag. Ik voelde me veel beter; de koorts was aan het zakken. Wie weet had ik onbewust kina genomen. Maar o, die vreselijke dorst! Even verderop lag een kokosnoot.