En deze jongen Hawkins is ook een prima kerel, geloof ik. Hawkins, wil jij es aan de bel trekken? Meneer Dance moet een glas bier hebben.”
“Dus jij hebt het ding waar het hun om te doen was, Jim?” vroeg de dokter.
“Ja dokter, hier is het,” zei ik. Ik gaf hem het pakje in wasdoek. De dokter bekeek het van alle kanten, alsof zijn vingers jeukten om het open te maken, maar in plaats daarvan stak hij het rustig in zijn zak.
“Jonker,” zei hij, “als Dance zijn bier opheeft, moet hij natuurlijk zijn plicht doen als douaneambtenaar, maar ik wilde Jim Hawkins vragen of hij vannacht bij mij blijft logeren en als u het goed vindt, zou ik nu de koude pastei willen halen zodat hij wat kan eten.”
“Zoals je wilt, Livesey,” zei de jonker, “hoewel ik eigenlijk vind dat Hawkins wel wat beters verdiend heeft dan koude pastei.”
Een grote duivenpastei werd binnengebracht en op een zijtafeltje klaargezet en ik sloeg er een behoorlijk gat in, want ik had onder al die bedrijven honger gekregen als een wolf. Intussen maakten ze meneer Dance nog meer complimenten en ten slotte kregen ze hem de deur uit.
“En nu, Trelawney,” zei de dokter.
“En nu, Livesey,” zei de jonker op hetzelfde ogenblik.
“Eén tegelijk, één tegelijk,” lachte de dokter. “Je hebt zeker wel eens van die Flint gehoord?”
“Van die Flint gehoord!” riep de jonker uit. “Of ik van hem gehoord heb! Hij was de bloeddorstigste zeeschuimer die ooit de oceaan heeft bevaren. De Spanjolen waren zo erbarmelijk benauwd voor hem, dat ik er wel eens trots op ben geweest dat hij een Engelsman was. Eén keer heb ik met eigen ogen zijn bovenbramzeilen gezien, dat was voor Trinidad, en wat denk je dat die held van een kapitein deed van het schip waar ik op voer? Hij wendde de steven, ging terug naar Port of Spain.”
“Ja, ik heb in Engeland ook wel eens van hem gehoord,” zei de dokter. “Maar wat de hoofdzaak is: had hij geld?”
“Geld?” riep de jonker uit. “Je hebt toch dat verhaal gehoord? Waar was het die schurken anders om te doen dan om geld? Ze geven toch zeker om niets anders dan geld! Voor wat ter wereld zouden ze hun nietswaardige levens op het spel zetten als ‘t niet voor geld was?”
“Dat zullen we gauw genoeg te weten komen,” zei de dokter, “maar jij bent zo vervloekt heetgebakerd en luidruchtig, dat ik er geen woord tussen kan krijgen. Wat ik weten wil, is dit: neem eens aan dat ik hier in mijn zak een aanwijzing heb betreffende de plaats waar Flint zijn schat heeft begraven, zal die schat dan de moeite waard zijn?”
“De moeite waard?” riep de jonker uit. “Ik zal je zeggen wat ‘t me waard is: als wij die aanwijzing hebben waar jij over praat, dan laat ik in Bristol een schip uitrusten; ik neem jou en Hawkins mee en ik zal die schat vinden, al moest ik er een jaar lang naar zoeken.”
“Uitstekend,” zei de dokter. “Dan zullen we, als Jim het goedvindt, het pakje openmaken.” Hij legde het voor zich op tafel. Het pakje was dichtgenaaid en de dokter moest zijn instrumententas halen en de naden opentornen met een lancet. Er kwamen twee dingen uit: een boek en een verzegeld papier.
“Om te beginnen, zullen we het boek eens bekijken,” zei de dokter. Hij sloeg het op en de jonker en ik keken beiden over zijn schouder, want hij had me van het zij tafeltje waar ik had zitten eten, naderbij gewenkt om mee te genieten van wat we zouden vinden. Op de eerste bladzij stonden alleen maar een paar losse woorden en onsamenhangende zinnetjes, zoals iemand die in gedachten neerzit ze met de pen in de hand zou hebben kunnen schrijven. Eén ervan was gelijkluidend aan de tatoeëring: ‘Billy Bones zijn lust’; andere luidden: ‘W. Bones, stuurman.’ ‘Geen rum meer.’ ‘Voor Palm Key kreeg hij het’ en meer van zulke dingen, meestal losse woorden en volkomen onbegrijpelijk. Ik kon niet nalaten me af te vragen wie ‘het’ gekregen had, en wat. Misschien wel een messteek in zijn rug.
“Dat levert ons niet veel op,” zei dokter Livesey, de bladzij omslaand. Er volgden een bladzij of tien, twaalf met een merkwaardige boekhouding. Aan het begin van elke regel stond een datum en aan het eind een bedrag in geld, net als in een gewoon grootboek, maar daartussen stond in plaats van een omschrijving van de post niets dan een rij kruisjes, soms meer, soms minder. Op de 12de juni 1745 had iemand blijkbaar het recht gekregen op de somma van zeventig pond, maar waarvoor? Er stonden alleen zes kruisjes.
Slechts in enkele gevallen was er een plaatsnaam bijgevoegd, zoals ‘voor Caracas’, of ook een opgave van lengte en breedte, bijvoorbeeld ‘62° 17’20’, 19° 2’40’.’
Het boek liep over een tijdvak van bijna twintig jaar en naarmate het verder kwam, werd het bedrag van de afzonderlijke boekingen hoger. Helemaal onderaan stond het totaal – de optelling was een keer of vijf, zes overgedaan omdat er fouten in waren gemaakt – en daaraan waren de woorden ‘Bones zijn pluk’ toegevoegd.
“Ik kan er geen touw aan vastknopen,” zei dokter Livesey.
“Het is zo klaar als de dag,” riep de jonker uit. “Dit is eenvoudig de boekhouding van die vuile schurk. Die kruisjes stellen de namen voor van schepen die ze in de grond geboord of steden die ze geplunderd hebben. De bedragen zijn het aandeel van de schavuit in de buit, en als hij bang was dat er een of ander misverstand zou kunnen ontstaan, heeft hij zich een beetje duidelijker uitgedrukt, begrijp je? “Voor Caracas,” kijk, hier, dat is een schip geweest dat ze daar voor de kust geënterd hebben. God moge de arme drommels bijstaan die op die schuit voeren – koraal is alles wat er van over is.”
“Natuurlijk, je hebt gelijk,” zei de dokter.
1 comment