“Nu zie je weer eens waar het goed voor is, als je veel reist. Natuurlijk. En de bedragen lopen op naarmate hij in rang opklimt, zie je wel?”

Het boek bevatte verder niet veel meer dan de lengte en breedte van een stuk of wat plaatsen, die op de witte bladzijden achterin waren opgeschreven, en een tabel voor het omrekenen van Frans, Engels en Spaans geld tot een gemeenschappelijke waarde.

“Een goede financier!” riep de dokter uit. “Die liet zich niet bedotten.”

“En nu dat andere stuk,” zei de jonker.

Het papier was op verscheidene plaatsen verzegeld, waarbij een vingerhoed als stempel was gebruikt – misschien wel dezelfde vingerhoed, die ik in de zak van de Kaptein had gevonden. De dokter verbrak met grote zorg de zegels en toen kwam er een kaart te voorschijn van een eiland, met aanduiding van lengte en breedte, peilingen, namen van heuvels, baaien en inhammen en alle gegevens die nodig zijn om een schip voor een kust veilig ten anker te brengen. Het eiland zelf was ongeveer negen mijl lang en vijf breed, het had de vorm, zou je kunnen zeggen, van een dikke draak die op zijn achterpoten stond, en er waren twee mooie, beschutte havens en in het midden een heuvel, waarbij stond ‘The Spy-glass’. Allerlei dingen waren er blijkbaar later bijgeschreven, maar het voornaamste waren drie kruisjes in rode inkt, twee op het noorden van het eiland en een in het zuidwesten, en naast het laatste, met dezelfde rode inkt geschreven en in keurige, kleine letters, heel anders dan de hanenpoten van de Kaptein, deze woorden: ‘Schat in hoofdzaak hier’.

Op de achterkant had dezelfde hand de volgende nadere aanwijzingen geschreven.

Hoge boom, rug Spy-glass, in de peiling N.t. N.N. O.

Skeleton Island O.Z.O. t. O.

Tien voet.

De baren zilver zijn in de noordelijke bergplaats, te vinden door richting van oostelijke bult, tien vaam ten Z. van zwarte klip met gezicht. De wapens zijn makkelijk te vinden in zandheuvel, n. punt van kaap n. inham, in de peiling O.–N.

J.F.

Dat was alles; het was niet veel en voor mij was het onbegrijpelijk, maar de jonker en dokter Livesey waren er verrukt over.

“Livesey,” zei de jonker, “Jij geeft die miserabele praktijk van je er vandaag nog aan. Morgen ga ik naar Bristol. Binnen drie weken – wat: drie weken!, veertien dagen!, tien dagen! – hebben wij het beste schip en de uitgezochtste bemanning die er in Engeland te krijgen zijn. Hawkins gaat mee als kajuitsjongen. Je zult een pracht van een kajuitsjongen zijn, Hawkins. Jij wordt scheepsdokter, Livesey, en ik ben admiraal. We zullen Redruth, Joyce en Hunter meenemen. En dan een gunstige wind, een vlugge overtocht, niet de minste moeite om de plek te vinden, en we zullen geld kunnen eten – d’r in zwemmen – we zullen voor de hele rest van ons leven met goudstukken kunnen keilen!”

“Trelawney,” zei de dokter, “ik ga met je mee, en ik wil er wat onder verwedden dat Jim ook van de partij zal willen zijn en dat hij de onderneming eer zal aandoen. Er is maar één man voor wie ik bang ben.”

“En wie is dat?” riep de jonker uit. “Noem me die schurk en ik zal…”

“Dat ben je zelf,” antwoordde de dokter, “want jij kunt nooit je mond houden. Wij zijn niet de enigen die van deze kaart afweten. Die kerels die vanavond een aanval op de herberg hebben gedaan, desperado’s die nergens bang voor zijn, dat wil ik je wel op een briefje geven, en de rest die aan boord van de logger is gebleven – en je kunt er wel op rekenen dat er nog meer bij zijn en dat ze niet ver uit de buurt zijn – die zitten allemaal achter dat geld aan en willen het met alle geweld en tot elke prijs hebben. Wij moeten ervoor zorgen dat we geen van allen meer alleen zijn, totdat we in zee steken. Jim en ik zullen zo lang bij elkaar blijven, en jij neemt Joyce en Hunter mee als je naar Bristol rijdt, en onder geen omstandigheid mag één van ons ook maar een woord loslaten over onze vondst.”

“Livesey,” zei de jonker, “je hebt alweer gelijk. Ik zal zwijgen als het graf.”

TWEEDE BOEK

DE SCHEEPSKOK

7

Ik ga naar Bristol

Het duurde langer dan de jonker had gedacht voor we klaar waren om zee te kiezen, en geen van onze oorspronkelijke plannen, zelfs niet dat van dokter Livesey om mij bij zich te houden, kon worden uitgevoerd zoals we ons dat hadden voorgesteld. De dokter moest naar Londen om een collega te zoeken die zijn praktijk kon overnemen; de jonker was druk aan het werk in Bristol, en ik woonde op het kasteel onder toezicht van de oude Redruth, de jachtopziener.