“Wij nemen het risico op ons, maar we zijn niet zo onwetend als u denkt. Wat het volgende punt betreft: u zegt dat de bemanning u niet aanstaat. Zijn ‘t geen goede zeelui?”
“Ze staan me niet aan, meneer,” antwoordde kapitein Smollett. “En ik vind, dat ze mij m’n eigen volk hadden moeten laten aanmonsteren.”
“Misschien hebt u gelijk,” zei de dokter. “Misschien was het beter geweest als mijn vriend u had meegenomen toen hij ze aanmonsterde, maar wanneer hij u daarmee heeft gepasseerd, heeft hij het toch stellig niet met opzet gedaan. En stuurman Arrow staat u niet aan?”
“Nee, meneer. Ik geloof dat hij een goed zeeman is, maar hij is te vertrouwelijk met het volk om een goed officier te zijn. Een stuurman moet zijn plaats kennen – hij moet niet drinken met het volk voor de mast.”
“Wou u zeggen dat hij drinkt?” riep de jonker.
“Dat niet, meneer,” zei de kapitein, “alleen maar dat hij te familiair is.”
“Kort en goed, kapitein,” zei de dokter, “wat wilt u?”
“Wel, heren, bent u vast besloten om deze reis te ondernemen?”
“Zo vast als een huis,” antwoordde de jonker.
“Goed dan,” zei de kapitein. “U hebt me heel geduldig aangehoord, hoewel ik niet kon bewijzen wat ik zei. Luistert u dan nog een ogenblikje langer. Ze zijn bezig het kruit en de wapens in het voorruim te brengen. Er is een geschikte bergplaats onder de kajuit; waarom laat u het daar niet stouwen? Da’s nummer één. Dan brengt u vier van uw eigen mensen mee en ik hoor dat een paar daarvan vóór zullen slapen. Waarom geeft u hun niet de kooien hier naast de kajuit? Da’s twee.”
“Nog meer?” vroeg meneer Trelawney.
“Nog één ding,” zei de kapitein. “Er is al veel te veel gekletst.”
“Véél te veel,” erkende de dokter.
“Ik zal u vertellen wat ik er zelf van heb gehoord,” ging kapitein Smollett voort. “U hebt een kaart van een eiland: er staan kruisjes op die kaart, die aangeven waar de schat ligt en het eiland ligt op – ” en hij noemde zonder fout lengte en breedte.
“Dat heb ik nooit aan een sterveling verteld!” riep de jonker uit.
“Maar de bemanning weet het, meneer,” antwoordde de kapitein.
“Livesey, dat moet jij gedaan hebben of Hawkins,” zei de jonker.
“Wie het gedaan heeft, doet er weinig toe,” vond de dokter.
Ik kon zien dat noch hij noch de kapitein veel om de protesten van de jonker gaven, en wat mij betreft: het ging mij al net zo, want hij was nu eenmaal erg loslippig; toch geloof ik dat hij in dit geval gelijk had en dat geen van ons over de ligging van het eiland had gesproken.
“Wel, heren,” ging de kapitein voort, “ik weet niet wie de kaart op ‘t ogenblik heeft, maar ik sta erop dat hij geheim wordt gehouden, zelfs voor mij en stuurman Arrow. Anders zou ik u moeten verzoeken mij te ontslaan.”
“Juist,” zei de dokter. “U wilt dus dat de ligging van de schat geheim blijft, dat we het achtergedeelte van het schip bemannen met de eigen mensen van mijn vriend en dat we daar alle wapens en alle kruit opbergen die we aan boord hebben. Met andere woorden: u bent bang voor muiterij.”
“Meneer,” zei kapitein Smollett, “u moet niet denken dat ik beledigd ben – alleen, u hebt niet het recht om mij dingen in de mond te leggen die ik niet gezegd heb. Als ik als kapitein gegronde redenen had om zoiets te denken, dan zou het niet verantwoord zijn als ik zou uitvaren. Wat stuurman Arrow betreft, ik geloof dat hij een door en door fatsoenlijke kerel is, en zo zijn er meer onder de bemanning, en voor zover ik weet, kunnen ze ‘t allemaal wel zijn. Maar ik ben verantwoordelijk voor de veiligheid van het schip en voor het leven van alle opvarenden. Ik zie dat de zaken niet helemaal gaan zoals ze wel moeten gaan. En ik vraag u om zekere voorzorgsmaatregelen te nemen of anders mij van m’n post te ontheffen. En dat is alles.”
“Kapitein Smollett,” begon de dokter met een glimlach, “hebt u wel eens van de fabel van de berg en de muis gehoord? U zult het me niet kwalijk willen nemen, maar daar doet u me aan denken. Ik wil er mijn pruik onder verwedden dat u méér op uw hart had toen u hier binnenkwam.”
“Dokter,” zei de kapitein, “u bent niet van gisteren. Toen ik binnenkwam, was ik van plan om m’n ontslag te vragen. Ik had niet gedacht dat meneer Trelawney me tien tellen zou aanhoren.”
“Had ik ook niet gedaan!” riep de jonker uit. “Als dokter Livesey er niet was geweest, had ik gezegd dat u naar de drommel kon lopen. Ik heb u nu eenmaal aangehoord en ik zal doen wat u verlangt, maar ik neem het u niet in dank af.”
“Dat is uw zaak, meneer,” zei de kapitein.
1 comment