- Sliep Dareios hier? vroeg Alexandros.
- Koning, ja. Dareios sliep hier de nacht vóor hij met de verzamelde legers optrok naar Issos.
- Dus na Issos...?
- Niet meer.
- Trek de gordijnen open.
De jonge eunuch, die aan albasten lampenap de pit had doen ontvlammen, trok de gordijnen weg. Alexandros steeg de steenen raamtrede op en zag uit. Links wendde de Eufrates, in vervloeiïngen van zilver en vervierkantte tusschen steenen wallen met een zilveren, breede gracht om het paleis. De stad blokte in den maneschijn, immens vizioen, verschemerend naar wazige verschieten toe. Verder-op, rechts van het paleis, rezen de Tuinen: de breede treden geleidden van boomzwaar terras tot boomzwaar terras; de balustraden stapelden hare massieve pijlerrijen met de trapsgewijze verhoogingen; een geurige zwoelte van laatste rozen en tuberozen woei aan en om het weg-trekken van den voorhang, verschrikten de sluimerende duiven, de steeds hier welig tierende vogels van Semiramis en vlogen om in een blanken, dwarrelenden nevel van even aangezilverde vleugelslagen. Zij zetten zich weêr, lieten de wijde lucht vrij en alles was kalm in een onmetelijk zwijgen en een onmetelijke rust, verheven boven de onmetelijke stad. Herfstkoelte woei binnen.
Alexandros, reeds half ontkleed, huiverde. Het was meer van aandoening dan om koude maar Bagoas had reeds een witten mantel genomen en naderde er meê den Koning.
- Dit is niet van mij, verwonderde zich Alexandros, voelende naar de zachte, blanke stof.
- Vergeef uw slaaf, machtige Koning. Ik zag u huiveren en greep dezen mantel in ijver. Het is nog Darejos' mantel.
Alexandros liet zich den mantel slaan om de schouders. Het was de eerste keer, dat hij iets droeg, dat Dareios behoord had. De mantel viel hem in zwierige blankheid van plooi voor de voeten.
De mouwen waren wijd. Hij wikkelde zich in de plooien. Hij zag uit het raam.
- Stad! dacht hij. Stad van reusachtigheid, over van Babels Toren in de vlakte van Sinear! Zijt gij van mij? Of niet?
Hij krampte in den mantel de vuisten. Zijn lippen, vast gesloten, trilden.
- Waar zijn mijn wachten? vroeg hij ruw.
- Hier, Heer... wees ijverig de eunuch en hij naderde reeds de kleine, bronzen deur ter zijde.