Ptolomaios zeide, lachende:
- Koning, wie weet wat ik doe om haar te verrassen als Thaïs, die ik lief heb, eindelijk mijn wensch vervult en tot mij komt nu wij te Babylon zijn. Al deze oorlogsjaren weigerde zij dat.
- Welnu, ik zal mij, zeide Filotas; ter eere mijner Antigone, die de Perzische kleedij bewondert, Perziesch kleeden, geeft Alexandros het voorbeeld.
- Gij, Hefaistion? glimlachte Alexandros.
- Ik zal mij Perziesch kleeden ter eere van Alexandros, zeide Hefaistion.
- O, de vleier! riep Filotas. Met zijn godenoogen!
- Hij is het evenmin als gij allen! riep Alexandros ernstig en sloeg den arm om Hefaistions schouder. Maar was hij het nù, dan was hij het zeker omdat gij allen het zoo weinig waart. Vrienden, gij zijt natuurlijk vrij u te kleeden zoo als gij wilt, volgens eigen smaak of die uwer vriendinen.
Hij wendde zich hoog af. Kort daarna trad hij met Hefaistion uit het paleis, over een terras, waar vier steenen Gilghâmes-helden vier steenen monster-leeuwen in hunne omknellende armen worgden, het palmenbosch der Hangende Tuinen in. Beiden waren zij Perziesch gekleed, in lange, enge tunieken van blanke, weeke stof van Damascus, met breede, kleurig bestikte randen. Vreemd stond hun nu het kort geknipte haar over hunne ronde schedels en de baardeloosheid hunner Westersche gelaten.
- Gij waart beminnelijk, Vriend, zeide Alexandros. Zij kwetsten mij bijna allen. In den veldslag heb ik hen nooit te laken maar in een pooze van vrede, hoe kort die ook moge duren, weten zij den laatsten tijd zelden naar mijn welbehagen zich te gedragen. Hunne ál te groote gemeenzaamheid en openhartigheid, waaraan, ik beken het, ik zelve hen wende, wordt een misbruik en neemt soms een vorm aan van ruwbeid en gemis aan eerbied, die mij ontstemt. Zeker, wij zijn steeds Vrienden maar zij vergeten wel eens, dat ik de Koning ben. En hier in Babylon... Koning van Azië.
Hefaistion verwonderde zich in stilte om zijn hoogen, hoog-moedigen toon.
- Wanneer, riep Alexandros op eens, of hij een grief eindelijk bloot gaf; betoonden zij mij eenige vreugde, dat het Orakel van Ammon mij Zoon van Zeus verklaarde! Toen het bekend werd, knielden vele Perzen in aanbidding voor mij neêr maar zij... zij - hij balde de vuisten - zij begroetten mij zelfs niet met plichtpleging!
Hefaistion zweeg.
- Gij alleen... gij zeidet, dat gij gelukkig waart omdat ik gelukkig was. Uw woord is altijd oprecht, dadelijk wellende uit uw ziel, nooit kwetsende en ik heb u er lief om.
- Omdat ik u lief heb en gij mij lief hebt, Alexandros, kan mijn woord u nooit kwetsen. Maar uwe liefde voor hen is niet groot genoeg om geen grieven tegen hen te voeden. Ook ik aanbad u nooit als de Perzen het deden.
- Ik wensch niet, dat gij het doet en zelfs niet...
1 comment