Het zag nu naar Othomar op, glimlachte met zijn even-ouwelijk lachje, en:
'Kom vadertje...'
Het was tijd om terug te keren: de terugwandeling, de wandeling naar boven, naar het kasteel... Dat was systematisch het voorschrift van professor Barzia, om het kind te sterken. Enkele minuten naar beneden, enkele minuten rusten, en weer naar boven: de teugen zuurstof moesten dan systematisch door de tere longen ingeademd worden... In de ijle lichtblauwe morgen dreef, in atomen, het goud van gezondheid voor het prinsje om. Maar het kind was mat. Zijn beentjes zwikten lichtjes over elkaar, zijn voetjes gleden uit over de rotsstenen van het pad. Zijn lippen klemden zich vast met een mokkende trek. Maar hij zeide niets, hij strompelde voort, naar boven, aan de hand van zijn vader. Toen bedacht hij zich: daarboven was het kasteel, wachtte hem zijn moeder, zouden hem zien de heren en dames der hofhouding... En hij hield stil, en vroeg:
'Vadertje... draagt u me een ogenblik... een ogenblikje maar...'
Othomar nam hem in zijn armen. Een weemoed was in de ogen van het kind, het gemok was om zijn mond. Hij mokte niet om zijn vader; hij mokte, omdat het zo was...
Langzaam steeg de keizer van Liparië, de kroonprins in zijn armen. Door de kantelen van de ruïnen der oude forteres, als tussen lijsten, en telkens anders, schemerde het lichtlandschap als met vierkante schilderijen, breidde de wereld zich uit met blauwe panorama's. Boven de wereld, de hunne, hun keizerrijk, Liparië, hief de keizer zijn kind; met iedere stap hief hij hem hoger... De jonge vader hijgde, het kind kwam op adem. Een stille zucht, als een diepe adem, ging door zijn longen. Zijn oogjes werden kalm, zijn mondje vriendelijk. Toen zeide hij: - het witte kasteel in zicht, met blanke zuilenterrassen vol grote aloë's en op een der terrassen witte figuren van vrouwen:
'Nu kan ik wel weer, vadertje...'
Othomar zette hem op de grond. De jongen richtte zijn figuurtje hoger, hield zich strak. Regelend zijn moeilijk ademhalen steeg hij aan zijn vaders hand de marmeren trappen op. Toen, op het terras, liep hij naar zijn moeder, de keizerin Valèrie, die met een paar hofdames zat. Xaverius voegde zich even in haar omhelzing. Toen boog hij zijn hoofd in een ronde groet van links naar rechts, tot de hofdames, die opgestaan waren. Hij droeg nog geen uniform, maar hij was de kroonprins. Tot in de armen zijner moeder had hij zijn stil waardigheidje om zich heen getrokken, als een mantel. Zijn vader mocht hem zien als hij was, vragende, vragende met ogen en woorden; zijn vader mocht weten, dat hij moe kon zijn. Zijn moeder mocht dit niet zó weten als zijn vader.
1 comment