Een open, wijde dweepblik in grote hel-grauwe ogen, een grote figuur met iets breed militairs. Dit militaire had lichte verwarring gebracht in Othomar van de eerste keer, dat hij zich met Wlenzci onderhouden had: na de bijwoning van de, een jaar geleden, Interparlementaire Conferentie, te Altara. Telkens moest hij zich herinneren, dat Wlenzci vroeger majoor was geweest in een Duits garde-regiment. Gaarne had hij, geheel en al, willen weten hoe het proces der verandering van gemoed, ideeën, begrippen zelfs, zich had ontwikkeld in deze Lipariër, die genaturalizeerd, had gediend in Duitsland, en daarna weer terug was gekeerd in zijn vaderland.
Het vage, wat hij ervan wist, nevelde onduidelijk voor zijn ogen... Toch werd de stem van de keizer buigzamer, werden zijn woorden minder stroef, minder hoog, scheen een lossere ommetrek zijn jonge uniform-gestalte te modelleren in iets toegeeflijkers... Toen zette hij zich neer en hij vroeg:
'En uw openingsrede?
Wlenzci had haar reeds geheel in zijn gedachte. Hij stond voor de keizer, die zat in een houding van belangstellend toeluisteren, de kanselier dicht bij hem staande, strak ziende met zijn effen blik.
Een hoogheid van woorden scheen een vlucht te nemen door het keizerlijke kabinet, te willen naar buiten, door het hoge spiegelglas, de lucht in. In woorden trilde de hoge Idee uit, die de eenvoudigste, de edelmoedigste en de christelijkste zijn zou dezer laatste jaren der eeuw. De rede, die het Congres zou openen, scheen een vlucht te nemen naar een sfeer van stralende rechtvaardigheid. Othomar gevoelde een grote ontroering. In dit ogenblik doorzag hij niet, hoeveel retoriek er school achter deze toespraak, die Wlenzci scheen te repeteren voor hem, de keizer, verheven publiek; in dit ogenblik voelde hij niet, dat Wlenzci dacht: als Zijne Majesteit deze rede goedkeurt, zal zij ook haar effect doen op het Congres: àls Zijne Majesteit ze nu maar goedkeurt: de woorden zijn gewogen, gewikt; ze kan bijna niet anders luiden: ze is goed, als ze is... Maar een spontaan accent bleef trillen in elk zijner woorden; in zijn blik bleef een hoge dweperij, die naar de blauwe lucht bleef zien. Want hij vóelde zelve voor de zaak, die hij bepleitte, maar in ieder menselijk gevoel blijft - al is het maar een grein - gehuichel, ter wille van zichzelve, ter wille der individualiteit: de onbewuste altijd-strijd, voor het eigen-ik...
Zij, de leden van het Congres, ze zouden dan gekomen zijn uit de verste landen, zij zouden elementen doen samensmelten, die men altijd als onverzoenlijk had beschouwd...
Aan allen dan zijn broederlijke groet, op de vredebelovende grond van Liparië... aan allen wenste hij toe, zich innig diep bewust te zijn, van het hoge wereldgewicht hunner taak. Krachten, die totnogtoe op zichzelve hadden gepoogd, zouden zich nu verbinden tot één ontzettende kracht, die de wereld naar het hoge doel zou dwingen. De reeds verkregen resultaten zouden met elkaar vergeleken worden, om te komen tot de kennis van wat de beste middelen zouden zijn, tot het bereiken der Illuzie. Een gemeenschappelijke studie der opdoemende problemen was het doel der internationale bijeenkomsten...
Zo zouden kiezers aller landen voortaan in het oog moeten houden, dat al in niet minder dan vijftien Europese Parlementen een tak van de Interparlementaire Conferentie was geënt, ter wille van de Vrede; dat het de onafschuifbare plicht aller kiezers was geworden, van hun candidaten een verzekering te verkrijgen hunner aansluiting bij die interparlementaire groepen; en zo zij die aansluiting niet beoogden, hun daarvan te vragen rekenschap... Zodra deze groepen immers talrijker van leden werden en daardoor meer invloed verkregen, zoù geen regering weerstand kunnen bieden aan hun eisen: vermindering der gewapende machten, tot het einddoel toe: de gehele Europese ontwapening... Ja, men moest zulke krachten, die men al bezat, tellen en verzamelen voor deze grote oorlog tegen de Oorlog; men moest ook alle hinderpalen, die een ironisch smalende, aan de Illuzie ongelovige tegenpartij opwierp, hinderpaal na hinderpaal voor hun cynische ogen omverwerpen. Krachtig moest ingewerkt worden op de oorzaken, die onder de volkeren ideeën van oorlog en overwinning kiemen deden en ze nog immer als banieren omhoog doen houden. Aan overwinnaars moesten de lauweren ontrukt worden, waarmee zij zich dachten te bekransen... Aan kinderen werden honderdjarige vooroordelen en noodlottige dwaalleren ingeprent: moeders kleedden haar kinderen uit behaagzucht in mooie uniformen: lessen van geschiedenis waren aaneenschakelingen van krijgsepizoden; men meende, dat de oorlog een noodzakelijkheid was...
Te vele mensen waren er op de wereld: periodiek moesten de bevolkingen gedecimeerd worden. Werden de legers afgeschaft, zo zouden millioenen soldaten nog toestromen tot de millioenen der werkelozen. Maar werd het barbarisme van de oorlog dan gerechtvaardigd en gemotiveerd, door de vrees voor een grotere verwarring der sociale kwestie?
Een nog ontzettender dwaalleer was deze, dat de oorlog de beschaving bevorderde.