Een greenhorn loopt, als Paddy’ hem een oorvijg geeft, naar de vrederechter, in plaats van de kerel, zoals een echte Yankee zou doen* zonder meer ter plaatse neer te schieten. Een greenhom houdt de prenten van een turkey5 voor een berespoor en een rank sport- jacht voor een mississippiboot; hij durft zijn bemodderde laarzen niet op de knieën van een medereiziger te léggen of zijn soep snuivend als een stervende buffel op te slurpen. Een greenhorn trekt vanwege de zindelijkheid met een spons als een reuzekalebas en tien pond zeep de prairie in en steekt een kompas bij zich, dat na enkele dagen af naar alle windstreken behalve naar het noorden wijst. Een greenhorn schrijft achthonderd Indiaanse uitdrukkingen op en merkt bij zijn eerste ontmoeting met een roodhuid dat hij deze aantekeningen in de laatste envelop mee naar huis heeft gestuurd, terwijl hij de brief zelfheeft gehouden. Hij koopt kruit en merkt bij het eerste schot dat men hem gemalen houtskool gegeven heeft. Een greenhorn heeft vijf jaar lang sterrenkunde gestudeerd, maar nog zeer lang naar de sterrenhemel turen, zonder te kunnen zeggen hoe laat het is. Hij steekt het bowiemes zo in de gordel, dat hij zich bij het bukken in zijn dij prikt; hij maakt in de Far West een gróót kampvuur dat tot aan de boomkruinen oplaait, en als de Indianen hem ontdekt en neergeschoten hebben, verbaast hét hem dat zij hem konden vinden. Een greenhom is nu eenmaal een greenhorn en ik was er destijds ook een, al was ik mij dat niet bewust. Een van de kenmerken van de greenhorn is juist, dat hij eerder ieder ander dan zichzelf als ‘green’ zal beschouwen. Ik zag mijzelf a!s een bijzonder verstancig man van ervaring, daar ik zoals men het noemt gestudeerd had en geen examen had gevreesd. Dat het leven de werkelijke hogeschool is, waar de studenten dagelijks examen wordt afgenomen, dat begreep ik op die jeugdige leeftijd niet. De bekrompen omstandigheden in het vaderland, het verlangen naar meer kennis en een aangeboren ondernemingszin hadder, mij naar de Verenigde Staten doen oversteken, waar destijds een jongeman die werken wilde, betere kansen geboden kreeg dan in Europa. In de oostelijke staten had ik wel een goede betrekking kunnen vinden, maar het Westen trok mij meer aan. Ik verdiende in kortstondige baantjes zoveel dat ik, uiterlijk goed gekleed en inwendig vol goede moed, naar St. Louis kon trekken. Daar vond ik tot mijn geluk een betrekking als huisonderwijzer. Tot de kennissenkring van de familie behoorde een zekere mr. Henry, een zonderling die geweermaker was, zijn beroep mei gc toewijding van een kunstenaar uitoefende en zich Mr, Henry, the gunsmith, noemde. Deze man hield van de mensen, hoewel hij niet die indruk maakte. Behalve met genoemd gezin ging hij met niemand om en zijn klanten behandelde hij zo onhebbelijk, dat zij alleen terwille van zijn voortreffelijke produkten bij hem kwamen. Hij had vrouwen kinderen verloren bij een gruwelijke gebeurtenis, waarover hij nooit sprak. Uit een paar zinspelingen maakte ik op, dat zij bij een overval vermoord waren. Vandaar zijn grofheid, waarvan hij zich mogelijk niet bewust was. Zijn hart was zacht en vaak werden zijn ogen vochtig wanneer ik van mijn familie in het vaderland vertelde.
Waarom deze bejaarde man voor een jonge buitenlander zoveel belangstelling toonde, begreep ik pas nadat hij het mij verteld had. Sedert mijn komst bezocht bij het gezin vaker dan tevoren, woonde de lessen bij, legde na afloop beslag op mij en nodigde mij tenslotte zelfs voor een bezoek uit. Deze eer was nog niemand te beurt gevallen en ik wachtte mij wel, cr te spoedig gebruik van te maken. M ijn bescheidenheid bezorgde mij een boos gezicht, toen ik op een avond bij hem binnenliep cn op mijn ‘good evening’ antwoordde hij bars: ‘Waar zat je gisteravond, meneer?’
‘Thuis,’
‘Pshaw! Maak me niets wijs. Groene vogels zoals jij blijven niet in het nest hokken. Die laten de snavel gewoonlijk overal zien, behalve daar waar zij thuis horen.’
‘En waar hoor ik thuis, als het u belieft mij dit te zeggen?’
‘Hier bij mij, begrepen? Ik heb je al lang iets willen vragen.’
‘Waarom hebt u het niet gedaan?’
‘Omdat ik niet wilde.’
‘En wanneer wilt u wel?’
‘Vandaag misschien.’
‘Vraagt u dan maar rustig,’ moedigde ik aan, terwijl ik op zijn werkbank ging zitten, waaraan hij bezig was. Hij keek mij verbaasd aan en schudde afkeurend het hoofd.