Hij was wel dol, nietwaar, dochter van Kyros?'
'Mijn broeder was niet altijd toerekenbaar,' mummelde Atossa, die trots de grap toch het verleden voor zich zag rijzen.
'Ja, hij was dol,' ging Faidyma voort, 'want in Memfis heeft hij de apis uitgelachen en gestoken met zijn dolk, omdat hij beweerde dat een god nooit een jonge stier kon zijn.'
'Hij is gestraft ervoor door de goden,' mummelde haars ondanks Parmys, de derde koningin-weduwe. 'Op dezelfde plaats waar hij apis verwondde, ontviel hem de schede van zijn zwaard en wondde hij zich dodelijk zijn dij...'
'Het was te Ekbatana,' mummelde Atossa, 'en het orakel had hem voorspeld, dat hij te Ekbatana zou sterven. Maar hij dacht zich Ekbatana in Medië, de stad met de zeven muren, waar hij zijn schatten had achtergelaten; hij dacht er te sterven aan het eind zijner dagen... Hij stierf in Ekbatana in Syrië...'
Zij mummelde het onhoorbaar. De dringende vrouwen achter Amestris en haar weefgetouw luisterden in giechelonderdrukte verkneukeling naar Faidyma; om Atossa, zo sinister en loerend, zouden zij nooit durven giechelen.
'Nu dan,' begon Faidyma weer, 'toen Kambyses naar Egypte toog om het te veroveren... toen kwam de magiër Patisithes, die in Suza zijn goederen beheerde, op het denkbeeld zijn broer, die ook Smerdis heette als uw vader, Parmys, gij, dochter van Smerdis...'
En Faidyma knikte naar de divan waar Parmys hurkte, in laconieke houding.
'Ja, mijn vader Smerdis, dien Kambyses vermoorden liet door Prexaspes, omdat hij van hem gedroomd had dat hij troonde op zijn eigen troon en dat zijn hoofd reikte tot de hemel...' herinnerde zich Parmys.
'Het is hier gebeurd,' muminelde Atossa, 'hier, in het vrouwenvertrek...'
En zij zag voor zich het oude verleden...
'Toen kwam die Patisithes op het denkbeeld,' zeurde Faidyma door, 'zijn broer, die bij toeval ook Smerdis heette en zo leek op Kambyses' broer...'
De bijvrouwen achter Amestris en de slavinnen achter de bijvrouwen en Amestris achter het weefgetouw begonnen te krimpen en te kruipen van de giechel en lach.
'Uit te roepen als koning, in Kambyses' plaats... Kambyses was toch zo ver... En Smerdis, Patisithes' broer heette Smerdis als Kambyses' broer en leek zoveel op hem... Alleen, hij had geen oren; die had Kyros, uw grote vader, o Atossa, hem laten afsnijden voor een vergrijp... ja, ik weet heus niet meer welk vergrijp...'
'Arme Faidyma,' zeide, ter andere zij van Atossa, Artazostra tot haar kleindochter Artystona, de liefste vrouw indertijd van Dareios, 'zij weet nooit voor welk vergrijp het was... Maar ze moesten zich niet om haar zo vrolijk maken, Amestris en al de bijvrouwen...'
Artazostra echter en de jeugdige Artaynta over haar, wisselden vrolijk blikkende verstandhoudingen en guitige oogtintelingen en mondtrillingen, omdat Faidyma weer het verhaal deed...
'Maar toen de valse Smerdis,' ging Faidyma onverstoorbaar voort, 'zich nooit zien liet aan de groten des lands en altijd hier in het paleis verborgen bleef, kwam er achterdocht... En toen was het mijn vader Otanes die het eerst begon te vermoeden...'
Faidyma onderbrak zich om te snoepen van de ingemaakte rozebottels, die hielden slavinnen, om ter keuring te doen proeven, op grote ronde, matten bladen aan de koninginnen en de prinsessen voor.
'...die het eerst begon te vermoeden,' vervolgde Faidyma, kauwende op de rozebottels, 'dat die zich noemende Smerdis een bedrieger was. En toen deed vader mij naar de Smerdis vrage, met wie ik sliep, op mijn beurt, nietwaar Atossa, als gij niet met hem sliept of de andere vrouwen...'
Atossa fronste sinister de brauwen. Uit nijdigheid en overgeblevene afgunst had zij wel gaarne een snerpend antwoord gegeven, maar zij genoot stil in zich, met alle de anderen, te veel van het feit dat Faidyma weer het verhaal deed. Zoetsappig grijnsde zij dus toestemmend, terwijl haar loerende blik door en terzij van het weefgetouw zocht te dringen, om te weten of daarachter de koningin Amestris en de andere vrouwen nog iets anders uithaalden dan alleen spotten met Faidyma...
'Maar ik had nooit de echte Smerdis gezien, Kambyses' broer en uw vader, o Parmys...'
'Ja, mijn vader,' nijdigde Parmys terug. 'Het was een schande dat Kambyses hem vermoordde!'
'T... t... t... t!' zei Atossa hoog en imperieus. 'Kambyses was mijn broer en mijn gemaal, Parmys, vergeet dat niet, bid ik u!'
Maar Amestris riep: 'Toe, oudste zuster, ga nu voort, lieve Faidyma; hoe ging het toen verder en wat deed ook weer onze vader Otanes u vragen?'
'Hij deed mij vragen of ik niet met de andere vrouwen, met u ook, Atossa, zou kunnen beraadslagen, maar ik zag u nooit - alle de vrouwen had de valse Smerdis gescheiden in verschillende vertrekken...'
Atossa herinnerde het zich: zij herinnerde dat zij als een gevangene was geweest, zij, de dochter van Kyros, zij, de zuster en gemalin van Kambyses; zij die de valse Smerdis na Kambyses' dood tot vrouw had genomen met geheel de overige harem; zij herinnerde zich ook de geheime boodschappers van Otanes en hun listen, maar ook de onmogelijkheid voor de opgesloten vrouwen elkander te bereiken, trots alle geintrigeer der bijvrouwen en slavinnen...
'En toen,' zeide Faidyma...
1 comment