De Onsterfelijken waren het keurkorps van de lijfgarde des konings der koningen. De Onsterfelijken, onder bevel van Hydarnes, zoon van Hydarnes, waren tienduizend keurkrijgsknechten, prachtkerels, prachtiglijk uitgerust en zij werden genaamd de Onsterfelijken omdat zij nooit meer en nooit minder telden dan tienduizend: sneuvelde er een of werd er een ziek, dan werd zijn plaats dadelijk ingenomen door een aspirant-Onsterfelijke.
De Onsterfelijke, woedend, marcheerde langs de immense plataanboom toen de honigkaravaan langzaam langs de stoffige weg aanbengelde. Er was het zandige, rotsige landschap, er waren de blauwe bergen verglooiende in de verte, de blauwe lucht alom en dan aan de heirweg de immense plataan. En er was de woedend op en neer marcherende Onsterfelijke.
'Hei!' riep de Onsterfelijke tot de aanvoerder der karavaan. 'Waarheen?'
'Naar Sardes!' zei de aanvoerder. 'Naar het leger! Naar het hof! Naar de koning! Met myrica-honig. Staat hier nog altijd een Onsterfelijke bij de plataan?!'
'Ik weet niet of hier altijd een Onsterfelijke staat bij de plataan,' raasde woedend de garde-soldaat terug, 'maar ik weet wel dat ik, Onsterfelijke, hier al dag en nacht en dag sta bij de plataan, en dat ze mij vergeten af te lossen! Zijn ze in Sardes gek geworden? Vergeten ze me helemaal? Ik ben doodmoe, ik heb niets gegeten sedert al tien uren, ik versmacht van dorst, vannacht ben ik van uitputting tegen de plataan aan in slaap gedonderd! Ik geef er de brui aan, bij Ahriman en alle duivels! Vervloekte plataan, vervloekte plataan!'
En hij balde zijn vuist tegen de plataan. De plataan bleef oppermachtig schoon en sterk zijn gezilverde stam verheffen, zijn zware takken breiden, zijn nieuwe bladeren ontplooien. Toen Xerxes op weg naar Sardes de plataan was voorbijgetrokken, had hij hem zeer bewonderd, hem een koning onder de bomen genoemd en hem als een koninklijke broeder omhelsd. Want in Xerxes waren soms vreemde, artistiek-achtige aandoeningen en vertederingen en door de schoonheid van de plataan was Xerxes vertederd geworden en aangedaan. Hij had daarop de plataan met ketenen en braceletten doen omhangen, ketenen om de stam, braceletten om de takken, en hij had een Onsterfelijke op schildwacht bij de plataan gelaten. De schildwacht, die gehele winter, was iedere dag uit Sardes afgelost: dat was nog een hele mars, van Sardes naar de plataan. Maar deze Onsterfelijke scheen vergeten te zijn. Een herberg was er niet in de buurt: er was alleen de witte, stoffige, eindeloze weg, de blauwe berggolving in de verte, de blauwe lucht alom over het rotsige landschap en er was de plataan, omcirkeld met de ketenen en de armbanden.
En er was de razende Onsterfelijke.
'Ik geef er de brui aan!' herhaalde hij. 'Honigkaravaanaanvoerder, ik ga met je mee.'
'En de armbanden? En de ketenen?' riep de aanvoerder.
De Onsterfelijke vloekte.
'Ze zijn in Sardes alles van de plataan vergeten!' riep hij. 'Ik haal de ketenen en de armbanden van de boom af!'
'Ben je dol geworden, Onsterfelijke?' riep de aanvoerder hevig verschrikt. 'Aan het kruis zal je geklonken worden!'
Ook de muilezeldrijvers riepen het uit van afgrijzen. Maar de Onsterfelijke was als bezeten. Hij rukte om de stam de ketenen los en slingerde zich op een lage tak om diens armband los te wrikken.
De aanvoerder en de muilezeldrijvers zagen hem met ontzetting aan. Boven in de plataan was de Onsterfelijke geklommen en wrikte de armbanden om de takken los.
'Pak aan!' riep hij en smeet de versierselen en ordetekens omlaag. Hij klom naar beneden. Hij wankelde van vermoeienis.
1 comment