En richtte ter weerszijden heiningen op om de paarden en lastdieren niet schichtig te doen worden op het gezicht van de niet altijd kabbelende maar vaak hevig stormende Hellespont.
De Foinikiërs waren trots op hun kabelen: die waren zo mooi en onbreekbaar! Maar de Egyptenaren beweerden de hunne waren niet minder.
De brug over de Hellespont lag klaar. Ook de berg Athos was doorboord.
Het waren twee grootse werken.
Aan Xerxes werd de uitslag gemeld.
En hij vertrok met zijn leger uit Sardes.
Terwijl hij op weg was naar Abydos, verduisterde de zon in een klare, wolkloze lucht.
En werd het nacht midden op de dag.
De Perzen knielden neer in de velden terzijde der wegen en baden en riepen Ormoezd en Mithra aan.
Xerxes vroeg verklaring van de zonsverduistering aan de hem vergezellende magiërs.
Zij zeiden hem dat de zon, hoewel Perziës god, - de god der Perzen - niet Perziës toekomst spelde maar Griekenlands toekomst en Griekenlands ondergang.
De maan spelde Perziës toekomst.
De zon lichtte op; het leger, eindeloos, stroomde dankbaar voort in het nog vale, vage daglicht...

naar boven

IX Maar bij de eerste halte trok Pythios, de rijke Lydiër die in Kelainai al zijn baar geld de koning der koningen had geboden, Xerxes met groot gevolg en duizend plichtplegingen tegemoet.
Xerxes ontving hem in het door de intendanten haastig behangen en gemeubileerde huis waar hij die nacht zou verblijven. En verzocht, met een minzame glimlach om blauwzwarte baard, Pythios toch te zeggen wat hij op het hart had, want hij meende dat de Lydiër hem weer baar geld kwam bieden. Pythios, met nederig en zedig doende arm- en handbewegingen, zette zich op de zetel over Xerxes die, waar hij verbleef, altijd een troon te zijner beschikking vond: verschillende tronen reisden met Xerxes mee.
Pythios, aangemoedigd door de minzame glimlach, zeide:
'O, grote despoot, waag ik om een gunst te smeken u zo licht mij te verlenen, mij zo weldadig zo die mij verleend wierd?'
'Vraag,' glimlachte Xerxes, steeds nog denkende aan wederom baar geld dat op bloemrijk nederige wijze aangeboden zou worden. En hij meende er op bloemrijke maar niet nederige wijze bij te moeten voegen: 'Want, Pythios, veel hebt gij mij geschonken, maar rechtvaardig wil ik zijn als mijn onvergetelijke vader Dareios, en ik wil u toestaan wát gij mij vraagt...'
En Xerxes dacht: hij vraagt mij of ik zijn baar geld weer wens, een paar duizend zilveren talenten en vier of vijf miljoen gouden staters.
Pythios herademde. En hij zeide: 'Basileus, ik heb vijf zonen rondom mijn grijsheid. De krijgsverplichtingen nopen hen u te vergezellen in de veldtocht naar Griekenland. Maar erbarm u over mijn grijze haren. Gun mij mijn oudste; ontsla hem alleen, bid ik uwe koninklijkheid, van krijgsverplichting. Duld dat hij bij mij blijve om mijn goederen te beheren en neem de vier anderen met u...'
De oude Pythios vouwde smekend de handen, glimlachende om zijn grauwe baard. Hij meende reeds zijn pleit te hebben gewonnen...
Maar Xerxes rees razend van woede op. Wat! Geen zilveren talenten of gouden staters!
'Aterling die jij bent!' riep Xerxes razend uit. 'Wat! Ik begeef mij naar Griekenland met mijn jonge zonen, broeders, zwagers, neven en jij, die mijn slaaf bent, durft mij spreken van jouw zoon? Volgen had je mij moeten met heel je huisgezin, je vrouwen en kinderen, alle je slaven, die alle de mijne zijn, want wat behoort een mijner onderdanen in het bijzonder toe? Leer nu dat de geest des mensen zetelt hier, in zijn oor!'
En Xerxes, razend, wees in zijn oor.