Volgden duizend ruiters, keurkorps cavalerie.
Volgden de tienduizend Onsterfelijken!
Alle deze ruiters en infanterie schitterden van vergulde helmen, smedig hun leden omgevende schubbe-rustingen, arm- en beenstukken, grote schilden, bogen, pieken en zwaarden. Het goud, als een glans, lag overal zwaarder of lichter op. Duizend Onsterfelijken hadden gouden granaatappelen op hun pieken, de negenduizend andere zilveren en het goud en zilver was als een verblindende kabbeling van glansen boven en om de gehelmde koppen. Die kabbelende glans weerspiegelde in de ogen als in kleine, in de schilden als in grote spiegels. Om de neuzen der mannen liepen en wisselden weerschijn en vegen van goud en zilver en blauw, want de zon uit zwoel azuren lucht spiegelde overal neer en terug, op de granaatappelen en de appelen en in de schilden en aan de punten der pieken. Als de paarden hinnikend steigerden, wapperden hun witte of zwarte manen als prachtige vlaggen feestelijk boven de glans uit.
Dan was er wederom een leegte, twee stadiën lang.
En volgde de immense legertros, uren lang, ordeloos, onder de discipline der klakkende zwepen en het gevloek der onderofficieren.
Tegen de namiddag verzwoelde zwaarder de lucht.
Het leger verliet Lydië en kwam in Mysië, trok de stad Karena door en langs Atramyttion en Antandros, de oude Pelasgische stad. Links liet het de Ida-berg en die avond marcheerde het door de homerische dreven: in de verte rieden de geletterde veldheren Troja... Een jagende trots koortste door Xerxes' aderen; hij zag langs de gordijnen van zijn harmamax uit of hij niet de beroemde ruïnen bespeurde.
Hij zag niets dan de verglooiende berghellingen onder een zwarte, tragische lucht van aanjagende wolken.
Halt werd gehouden. Aan deze flanken van de Ida zou het leger, zeer moe van de mars, kamperen.
Een meedogenloos onweer barstte los in de zwarte nacht.
Het was, na de zonsverduistering, voor velen een zeer slecht teken.
De bliksems langs de opblikkerende pieken, aangetrokken door de massa metaal, doodden die nacht tal van paarden en mannen.
De volgende avond kampeerde het leger aan de boorden van de Skamandros. De soldaten hadden sedert Sardes ternauwernood gedronken. De rivier, zelfs regen-gezwollen, was ternauwernood water genoeg voor de mannen en paarden en lastdieren. Waar deze allen gedronken hadden, lieten zij niet meer dan modder na, die spoedig opdroogde en barstte in de weer zwoele, stekende zonneschijn.
Xerxes ging de ruïnes bezoeken van Troja, het Pergamon van Priamos. Hij liet zich rondleiden en citeerde de Ilias in slecht Grieks. Hij ontroerde zeer van artistieke aandoening. Hij voelde zich nerveus aan de vooravond zijner onderneming, hier, in deze atmosfeer, waar de Trojers vernietigd waren geworden en hun stad in vlammen was opgegaan. In de citadel van Troja was nog, als in de heroïsche tijden, een tempel van Pallas Athena. Xerxes offerde er duizend buffelen aan de godin: het vlees at het leger op. De magiërs deden er plengingen ter ere der Trojaanse helden.