Maar die nacht was er een oproer in het leger toen weer het onweer uitbrak: vele soldaten vluchtten in panische schrik.
Xerxes hoorde er niet van.
Met het ochtendkrieken toog het leger naar Abydos.

naar boven

XI Het was een dag van stralende zonneschijn. Op een heuvel, hoog op een marmeren troon, uitstekende boven de vele zetels waar zijn veldheren zetelden, aanzag Xerxes zijn leger en zijn vloot. De vloot vulde met haar triremen en langere schepen de Hellespont voorzover het oog ten oosten en ten westen weiden kon; het leger bereidde zich voor de dubbele schipbrug over te trekken en schitterde over de stranden voor de stad Abydos, in vierkante en langwerpige vakken van schitterwisselende glans, om de vonken die de zon aan de schilden en speren en helmen ontlokte. En het was van de marmeren troon af zulk een ontzagwekkend schouwspel - het land, waarboven het leger bloeide en gloeide als met de eindeloze akkers van zijn goud en zilver flitsende korenaren, die wapenen waren; het water, dat goud blauw schubbelde en kabbelde en waarop de schitterende schepen wiegelden als sierlijke monsterdieren met tal van uitgeslagen kriebelende poten, die de licht bewogene riemen waren - dat Xerxes' hart zwol van hoogmoed en trots en hij hoog tot de hemel riep van dankbaarheid en geluk.
Maar zodra hij zo geroepen had, scheen een schrik om zijn eigene grootheid hem hevig te bevangen en zijn jubel eindigde in een nerveuze snik en onweerhoudbare tranen.
'Wat is er, o neef en koning?' vroeg oom Artabanos, die hoe bejaard ook, tot hier toe het leger vergezeld had. 'Ik meende dat gij nauwlijks een ogenblik geleden tot de goden gejubeld hadt van geluk en nu weent ge als een kind?!'
Xerxes, op de troon achter de ruggen zijner gezetene veldheren die revue hielden, pakte oom zenuwachtig bij de arm en fluisterde hem in het oor: 'Als ik nadenk over de kortheid des menselijken levens, mijn oom, zou ik, als een kind, kunnen wenen bij de gedachte dat na honderd jaren niemand ook maar zal bestaan van die honderdduizenden mannen, van mijn leger en van mijn vloot, en een bijna duizelig gevoel van leegte komt over mij!'
Artabanos keek Xerxes aan: hij wist van diens zielevertederingen en zwakten; zij waren soms esthetisch en soms wijsgerig; zij toonden nog tal van andere schakeringen; de vertedering was ditmaal niet esthetisch als zij om de plataanboom geweest was; zij was ditmaal bijzonder wijsgerig. En oom Artabanos, die zelve wijsgerig was aangelegd, meende in die toon te moeten antwoorden, vooral omdat hij, bijna angstig om zijn gedachte, Xerxes tegen zich aan voelde dringen, zijn hand steeds geklampt om ooms arm.
'Wij ondervinden,' zeide oom met weemoedig gebroken stem, 'in de loop onzer levens treuriger dingen dan sterven is. Kort is het leven en toch, er zal geen man onder die honderdduizenden daar voor ons zijn - en geen mens op de wereld - die niet eens of meerdere malen zal gewenst hebben te sterven. Alle verdrietelijkheden, ziekten, smarten, teleurstellingen tellen de mensen te zwaar om het leven somwijlen niet lang te doen schijnen, hoe kort het ook is.''
'Ik heb soms ook verlangd te sterven!' meende Xerxes te moeten zeggen, maar hij herinnerde zich niet wanneer. 'Maar nu wil ik leven, want dat alles daar' - hij wees op de nu in zonneschijn met schitterglans evoluerende troepen, op de onoverzienbare vloot op het water - 'is mijn trots en is mijn geluk. Zeg mij, oom, nu de droom u zo duidelijk en onwederlegbaar als mij heeft gedrongen, hebt gij toch niet kunnen volharden in uw eerste weifelingen? Zoudt gij nog mij de oorlog tegen Griekenland kunnen ontraden? Spreek ronduit, bid ik u?'
'Koning,' zeide Artabanos, 'moge de droom zowel u als mij goed hebben geraden. Maar toch ben ik heden, op dit glorieuze ogenblik, nog bang voor twee dingen...'
'Voor welke dingen?' vroeg Xerxes, zeer onder de indruk ditmaal, na de wijsgerige zielevertedering.
'Voor het land...'
'Voor het land?'
'En voor het water.'
'Verklaar u nader, mijn oom. Voor het land? Voor het water? Verwijt ge mijn leger niet talrijk genoeg te zijn? Mijn vloot niet oppermachtig te zijn? Raadt ge nieuwe lichtingen op te roepen? Meerdere schepen te bouwen?'
De blauwzwarte baard van Xerxes naderde bijna de grauwzwarte baard van oom, terwijl de koning, zittende, steeds Artabanos, die stond, de arm omklemd hield.
'O koning,' zeide Artabanos, 'wie, die gezond verstand heeft, zou willen dat ge meerdere lichtingen opriept, dat ge meerdere schepen bouwdet? Zie toch die wemelende soldaten over de vlakte en stranden, zie toch die wemelende schepen over die zee, die als een rivier is. Koning, ik vrees voor het land en het water, maar niet omdat uw leger te klein, niet omdat uw vloot minderwaardig zou zijn. Zij zijn beide te groot, te groot! Dit is het uiterste van mensenmacht! Waar zult ge havens vinden, ruim genoeg voor alle die duizenden vaartuigen, zo de Peloponnesische stormen dreigen! Waar zult ge koren vinden om al die honderdduizenden mannen te voeden! Ik vrees voor het land! Ik vrees voor het water! Koning, gij zult zijn overgeleverd aan de genade der lucht waaruit de winden waaien, aan de genade der aarde waaruit het koren groeit. En gij hebt geen ruime havens aan Thrakiës en Makedoniës kusten, en al zijn orders overal in de door te trekken landen gegeven, er groeit daar voor die honderdduizenden geen koren genoeg!'
Xerxes antwoordde niet: hij was zeer bleek en weidde bijna angstig zijn ogen in het rond over zijn onmetelijke macht.
'En zo er koren groeit en zo de winden gunstig zijn,' ging Artabanos door, 'zult ge, koning, onverzadigbaar worden! Ge zult verder en verder willen, geheel Europa willen bezitten, alles wat daar heel ver ligt in het geheim van het ongewetene westen. En uw eerzuchten zullen onomvatbaar worden!'
'Het is mogelijk,' zeide Xerxes zacht in zijn baard.
Toen was het of plotseling de zielevertedering en dier nastemming gedaan was. Zijn ogen, die steeds hadden rondgeweid, voelden zich overvuld met het visioen van een nog nimmer gewezene macht. Azië was hem, Europa zou hem zijn. De aarde was hem, de hemel zou hem zijn. De winden zouden hem zijn en gehoorzamen aan de strekkingen van zijn scepter.